06 Interview
12 De wereld is ook van kinderen
18 Participatief jeugdonderzoek
26 Kinderen recht doen. Meer kennis van kinderrechten helpt professionals in de residentiële jeugdhulp
32 Wat zou jij doen?
38 ‘Hier heb ik mijn hele leven wat aan'
46 Hoe goed pedagogisch onderwijs angst kan verminderen
En verder
3 Redactioneel
16 Kinderrechten
24 De Mensenbieb
31 Nieuw! Mediamomenten
37 Column Jeugdparticipatie
43 Vergeten woorden, vergeten praktijken?
44 Kunststukjes
51 In de jeugdhulp
52 Warm aanbevolen
56 Koops over onderzoek
57 iPiP 59 Agenda + Volgende keer + Service
60 Opvoeden op school
Democratie is niet perfect, maar het helpt imperfecte mensen en groepen die sterk van elkaar verschillen om medemenselijk samen te leven. Het is daarom urgent dat die democratie doorgegeven wordt aan nieuwe generaties. Onder andere door kinderen te laten oefenen met inspraak op school en in hun wijk of gemeente. Maar hoe staat het met participatie van kinderen? Stichting Vreedzaam heeft hiermee praktijkervaring opgedaan in de ongeveer vijftig Vreedzame Wijken in Nederland.
Democratie, als hoeksteen van onze samenleving, leek haast zo normaal te zijn als water dat uit de kraan komt. Toch staat deze momenteel onder druk door toenemende polarisatie en uitsluiting. Maar democratie valt of staat ook met de mate waarin we de waarden en principes ervan overdragen aan een volgende generatie. Waar veel dictaturen met staatsopvoeding van kinderen inzetten op de continuering van de dictatuur, is de nadruk op het continue reproduceren van democratie in westerse landen minder aanwezig. Daarom werkt Stichting Vreedzaam samen met zo’n vijftig gemeenten die belang hechten aan activiteiten die democratische kinderparticipatie bevorderen.
Alle participatie is winst, maar niet iedere participatieaanpak heeft een even grote invloed. Om inzichtelijk te maken in welke mate er – in activiteiten, projecten, aanpakken – sprake is van kinderparticipatie, werkt Stichting Vreedzaam met een ‘participatieladder’ (zie afbeelding). Lichtere vormen van participatie zoals een opdracht krijgen, mogen kiezen of advies geven staan op de lagere treden en invloedrijkere aanpakken als meedenken, meebeslissen of zelf organiseren staan bovenaan.
Daarnaast kan gesteld worden dat de meeste incidentele of op zichzelf staande projecten, hoe goed ook vormgegeven, minder impact opleveren dan interventies die ingebed zijn in een wijk- of uurtbrede strategie. De dynamiek hierachter lijkt dat een democratische attitude die wordt opgebouwd bij een effectief project robuuster is naarmate er meer contexten zijn waar die attitude wordt ondersteund. ‘Op straat’, buiten het project, kan die positieve attitude namelijk weer makkelijk worden afgebroken. Meer is te verwachten van programma’s die meerdere leefgebieden aan elkaar verbinden met één samenhangende set van taal en verwachtingen.
We hadden een pizza-avond georganiseerd, maar er kwam niemand. Nou, graag of niet hoor!’ aldus een ambtenaar na een avond voor jongeren om mee te praten over het gemeentebeleid. Beleidsmakers, professionals en onderzoekers hebben vaak goede intenties als het gaat over het betrekken van jongeren. En velen onderschrijven ook het belang ervan. Toch blijkt het organiseren van echt gelijkwaardige betrokkenheid niet eenvoudig. Nog altijd bepalen volwassenen, veelal onbewust, de kaders waarbinnen jongeren mogen participeren. Onderliggende aannames spelen hierin een grote rol. Het voorbeeld van de pizza-avond, waarin een volwassene bepaalt waar en wanneer jongeren mogen meepraten, staat dan ook helaas niet op zichzelf.
Mogen kinderen en jongeren meedenken over complexe maatschappelijke vraagstukken zoals uitsluiting, oorlog en armoede? Als het aan de jeugdigen zelf ligt wel. Uit onderzoek van Fontys Pedagogiek onder ruim duizend jeugdigen blijkt dat de meerderheid van de kinderen en jongeren met deze thema’s bezig is en een bijdrage wil leveren. Wat zou het ons én de jeugdigen opleveren als ze meer betrokken worden en wat vraagt dit van ons als volwassenen?
Opvoeders zijn geneigd kinderen en jongeren weg te houden van moeilijke thema’s. Ze gunnen het hun ‘gewoon’ kind te zijn. Hiermee lijkt men te vergeten dat een groot aantal uitdagingen waar we in samenlevingen nu voor staan, jeugdigen raken. Recent onderzoek van Fontys Pedagogiek richtte zich op de vraag hoe kinderen en jongeren hier zelf over denken. Meer dan duizend jeugdigen hebben aan het onderzoek meegewerkt. Op de vraag ‘Als jij de baas van de wereld was, welk probleem zou jij als eerste aanpakken?’ kregen de onderzoekers rake antwoorden.
Het thema dat helemaal boven aan het prioriteitenlijstje van jeugdigen staat is oorlog en geweld. Dit vraagstuk zouden kinderen en jongeren als eerste willen aanpakken: ‘Omdat het mensen bang maakt en ik wil dat landen verenigd zijn en geen ruzie met elkaar hebben’ (10 jaar). Hierna volgt armoede- en schuldenproblematiek: ‘Omdat er veel kinderen zijn die niet veel dingen kunnen kopen of kunnen doen. Zoals snoep kopen of nieuwe kleren of op een sport gaan’ (8 jaar). Op de derde plaats staan klimaatverandering en milieuproblematiek. Woonproblematiek, uitsluiting, discriminatie en racisme en criminaliteit nemen de vierde tot en met de zesde plaats in: ‘Omdat er heel veel mensen ongelijk behandeld worden, ook bij ons in de klas en daar kan ik niet goed tegen’ (11 jaar). Prestatiedruk, ruimte voor kinderen en jongeren, genderidentiteit en seksuele diversiteit en diversiteit en migratie vervolledigen het lijstje.
‘Ruimte voor kinderen, omdat ik een kind ben en ik wil spelen. Anders is er niks te doen. De premier is egoïstisch. Hij doet alleen maar dingen voor volwassenen’ (12 jaar).
Recent onderzoek naar angst en depressie onder middelbare scholieren benadrukt het belang van goed onderwijs en de school als gemeenschap. Het onderzoek noemt deze twee factoren ‘academische steun’, respectievelijk ‘schoolverbondenheid’. Die eerste factor lijkt op het eerste gezicht opmerkelijk. Vaak duiden we onderzoek naar angst en depressie psychologisch. Wanneer we dit onderzoek echter pedagogisch duiden, wat nodig is voor goed onderwijs, valt het kwartje. De klassieke begrippen ‘pedagogische relatie’ en ‘pedagogische driehoek’ wijzen de weg.
Onderzoekers van het lectoraat Jeugd van Hogeschool Windesheim Zwolle en van de Rijksuniversiteit Groningen hebben recent onderzoek gedaan naar angst en depressie bij jongeren in het voortgezet onderwijs. Aanleiding hiervoor was eerder onderzoek, zoals dat van het RIVM en het Nederlands Jeugdinstituut, dat stelt dat in het afgelopen decennium meer adolescenten angst- en depressiviteitsklachten hebben. Dat onderzoek was echter niet specifiek gerelateerd aan onderwijs. Omdat de onderzoekers ook vragen van leraren en schoolleiders uit de regio Zwolle kregen over angst- en depressiviteitsklachten bij leerlingen, hebben zij in die regio een longitudinaal onderzoek gedaan.
De kernvraag van de leraren en schoolleiders was: hoe kunnen leraren en mentoren de ontwikkeling bij leerlingen van gewone spanningen tot belemmerende angst en depressiviteit voorkomen? De onderzoekers hebben die vraag vervolgens vertaald in de onderzoeksvraag: welke schoolgerelateerde zaken (zoals resultaten, sociale steun en dergelijke) zien leerlingen in het voortgezet onderwijs als factoren die van invloed zijn op angst en depressiviteit?
Bas Rodijk ( 33) kreeg op vierjarige leeftijd zijn eerste diagnoses en kreeg vervolgens zeventien jaar lang jeugdhulp van verschillende jeugdzorgorganisaties. Deze ervaring inspireerde hem om van zijn leven zijn werk te maken: sinds 2009 zet hij zich in om jongeren in de jeugdhulp een beter podium te geven. Tegenwoordig is hij projectleider bij Stichting Kinderperspectief en onderzoeker bij het lectoraat Jeugd van Hogeschool Windesheim . Dorien Graas interviewt hem over wat hem beweegt en inspireert in zijn werk voor en met jongeren.
Als het gaat over jongerenparticipatie dan zeg je dat jouw leven je werk is geworden. Hoe zit dat? Ik heb zelf zeventien jaar jeugdhulp ontvangen. Zo rond mijn zestiende kreeg ik de mogelij kheid om ergens mijn mening over te geven in een jongerenraad: ik mocht ergens iets van vinden! Dat is best uniek in de jeugdhulp, want heel veel wordt voor je besloten zonder dat je daar zelf direct invloed op kunt uitoefenen. Ik kreeg toen een podium en dat podium vond ik zo leuk dat ik niet alleen lid werd van deze jongerenraad, maar meteen ook voorzitter. Doordat ik het idee kreeg dat ik ergens het verschil kon maken en ik ook de waardering en erkenning kreeg van personen om me heen dat ik dat best leuk deed, werd bij mij het vuur aangestoken. Ik dacht: hier wil ik meer mee, en zo ben ik sinds mijn zestiende continu bezig om dat vuurtje te blij ven aanwakkeren. Soms gooi ik er een hele plens olie op en gaat dat vuurtje heel hard. Dan ben ik diep intrinsiek gemotiveerd om voor alle kinderen die op wat voor manier dan ook maar hun stem willen laten horen een podium te bouwen. Een podium dat hen stut en steunt en waarop zij optimaal kunnen performen.
Je bent enorm bevlogen om wat jij hebt ervaren ook voor andere jeugdigen, binnen en buiten de hulpverlening, mogelijk te maken. Wat maakt dat jij daarvan je werk hebt gemaakt?
Ik heb zelf ervaren dat ik waardering en erkenning kreeg door het uiten van mijn mening en dat ik me daarin ook verder mocht ontplooien. Ik heb kansen gekregen om te groeien en me te ontwikkelen en meer van de wereld te zien dan enkel de jeugdhulpinstellingen waar ik woonde of de situatie bij mijn ouders thuis. Dat heeft mijn leven verrijkt en het heeft me gemaakt tot de volwassen man die ik nu ben en daar ben ik trots op. Ik heb het idee dat ik verschil heb kunnen maken, niet alleen in mijn eigen leven, maar ook in dat van anderen. In die zestien jaar daarvoor had ik dat nooit ervaren. Tot je 16 bent, wordt er veelal over jou gepraat. Ik was 7 toen ik uit huis werd geplaatst en dan wordt er een keuze voor je gemaakt. Daar mag je op dat moment zelf nog niet zoveel van vinden. Naarmate je ouder wordt, krijg je meer ruimte om ook zelf iets van dingen te vinden en daar een mening over te hebben. Maar uiteindelijk ben je toch afhankelij k van de jeugdhulporganisatie en de plek die jou onderdak biedt, of je wel of niet ergens kunt blijven en of je ergens hulp kunt krijgen.
Wanneer professionals in de jeugdzorg kinderrechten als leidraad nemen, zorgt dat ervoor dat zij hun beslissingen beter afstemmen op de behoeften van jeugdigen en hun ouders. Dit is een van de bevindingen uit het promotieonderzoek van Susanne Höfte. Wanneer professionals beter gebruik weten te maken van de handelingsvrijheid die de kinderrechten hun bieden, versterkt dat de kwaliteit van hun pedagogisch handelen. Ook komt het ten goede aan de rechtspositie van jeugdigen en hun ouders.
In Nederland kunnen ruim 35.500 jeugdigen niet thuis wonen vanwege een instabiele of onveilige thuissituatie (CBS, 2024). Voor deze jeugdigen betekent dit een plaatsing in bij voorbeeld een open of gesloten residentiële jeugdhulpinstelling. Deze jeugdigen verdienen speciale aandacht en zorg, zoals vastgelegd in (inter)-nationale wetgeving, waarin veilige en effectieve hulp vooropstaat. Sinds 1 januari 2024 is de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp van kracht, met als doel om vrijheidsbeperking binnen gesloten instellingen zoveel mogelijk te voorkomen. Het streven is om de gesloten jeugdhulp tegen 2030 volledig af te bouwen. Dit vraagt van professionals innovatieve handelingen waarmee ze de jeugdige niet alleen veiligheid bieden, maar ook de kans geven om zich te kunnen ontwikkelen. Maar in hoeverre doen professionals dit ook?
Bij hun handelen zijn professionals gebonden aan verschillende (inter) nationale juridische kaders zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK), het Burgerlijk Wetboek en de Jeugdwet (hierna: het juridisch kader); vakinhoudelijke richtlijnen en beroepsethische kaders zoals de professionele standaard bestaande uit de geldende beroepscode van de beroepsvereniging van professionals in sociaal werk (BPSW, 2021); de veldnormen; het Kader Passende zorg en het model Best Interest of the Child (BIC-model) (Kalverboer & Zijlstra, 2006). Residentiële jeugdhulpinstellingen en professionals hebben een ruime beoordelingsvrijheid (discretionaire bevoegdheid) met betrekking tot het pedagogisch handelen.
Een van de belangrijkste taken is de borging van de kinderrechten en het zoeken van aansluiting met en het betrekken van jeugdigen, ouders en nabije personen en huidige professionals in de leefomgeving van de jeugdige.
Afgelopen zomer was Inside Out 2 (2024) onderwerp van gesprek bij veel jeugdprofessionals. Ik kon me niet herinneren dat er eerder zoveel aandacht was voor de pedagogische waarde van zo’n mediaproductie. Maar dat had ik mis.
Begin juni 2024 haalde de film waarin emoties de hoofdrol spelen het op een na beste openingsweekend voor een animatiefilm in de VS ooit. Ook in Nederland bleef het succes niet uit.
Het ging bovendien gepaard met veel positieve aandacht voor hoe de film voor zowel ouders en professionals een hulpmiddel zou kunnen zijn bij gesprekken over bij voorbeeld de puberteit. Deze aandacht voor de pedagogische waarde van popcultuur is niet nieuw. Alleen vangt het negatieve meestal de aandacht. Bij voorbeeld de ophef die – voornamelijk in de VS – ontstond over het casten van een zwarte actrice voor de rol van Ariël in de live-actionversie van Disneys De kleine zeemeermin (2023). Amper iemand repte nog over de verhaaltechnische veranderingen: in deze remake verlaat Ariël de oceaan niet meer alleen voor een prins, maar vooral voor haarzelf en haar eigen onafhankelijkheid. De prins werd bij zaak. Positieve aandacht was er heel even toen er op sociale media filmpjes te zien waren van kinderen die zich – eindelijk – herkenden in het uiterlijk van de Disneyprinses.
Participatief jeugdonderzoek begint en eindigt met vertrouwen. Zien volwassenen jongeren al dan niet als competente gesprekspartners met een waardevolle inbreng en mening? Vertrouwen zij voldoende op de competenties van jongeren om zeggenschap aan hen te geven? Maar ook: hebben kinderen en jongeren voldoende vertrouwen in zichzelf en in ons als volwassenen om zich te verbinden aan een participatief jeugdonderzoek?
Het is 1995 wanneer ik als tienermeisje meedoe aan een participatief jeugdonderzoek naar de impact van voorlichtingsprojecten voor jongeren die gericht zijn op het tegengaan van racisme en discriminatie. Ik maak deel uit van een onderzoeksteam van jongeren uit mijn woonplaats, en weekenden lang zitten we met twee onderzoekers van Stichting Alexander in het lokale cultureel centrum om ons onderzoek gezamenlijk vorm te geven, voor te bereiden en uit te voeren. We krijgen een interviewtraining en interviewen jongeren door het hele land. We bespreken de uitkomsten en bedenken adviezen voor het Nationaal Comité 4 en 5 mei, die we mogen presenteren in de McDonald’s tegenover de Tweede Kamer in Den Haag.
Bijna dertig jaar later kan ik nog altijd de verwondering en trots van toen voelen. Er werd naar mij geluisterd, in plaats dat ik naar volwassenen moest luisteren die meenden te weten wat goed voor mij was. En: er werd echt wat mee gedaan! Deze ervaring is de belangrijkste reden dat ik inmiddels 22 jaar als participatief jeugdonderzoeker werk, en alle jongeren die meedoen aan mijn onderzoeken eenzelfde ervaring gun. De afgelopen jaren is de aandacht voor participatief jeugdonderzoek toegenomen, maar waar hebben we het precies over? Kunnen en willen jongeren wel betrokken worden bij onderzoek? Waarom is wederzijds vertrouwen zo belangrijk, en vertrouwt de samenleving eigenlijk wel op de inzichten en adviezen van jongeren?
06 Interview
12 De wereld is ook van kinderen
18 Participatief jeugdonderzoek
26 Kinderen recht doen. Meer kennis van kinderrechten helpt professionals in de residentiële jeugdhulp
32 Wat zou jij doen?
38 ‘Hier heb ik mijn hele leven wat aan'
46 Hoe goed pedagogisch onderwijs angst kan verminderen
En verder
3 Redactioneel
16 Kinderrechten
24 De Mensenbieb
31 Nieuw! Mediamomenten
37 Column Jeugdparticipatie
43 Vergeten woorden, vergeten praktijken?
44 Kunststukjes
51 In de jeugdhulp
52 Warm aanbevolen
56 Koops over onderzoek
57 iPiP 59 Agenda + Volgende keer + Service
60 Opvoeden op school
Gebrek aan invloed op jeugdhulp funest voor ouders en kinderen’, concluderen de Nationale Ombudsman en de Kinderombudsman in hun recente onderzoek Participatie vanaf de zijlijn (november 2024). Ze constateren dat jeugdigen meestal onvoldoende gehoord worden in (de toegang tot) de jeugdhulp. Daarmee worden niet alleen de kinderrechten geschonden, maar ook de problemen in en met de jeugdhulp groter gemaakt. Onacceptabel volgens hen en met hen vele anderen.
In hun samenvattende conclusies noemen ze een aantal dimensies van jeugdparticipatie: direct invloed kunnen hebben; gehoord en gezien worden; participatie als kinderrecht.
In dit themanummer Dimensies van jeugdparticipatie komen praktijk, theorie, verwachtingen en vooral bevlogenheid en ambities naar voren over het stem geven aan kinderen en jongeren.
Dorien Graas interviewde Bas Rodijk die zich, in allerlei werkverbanden, met hart en ziel inzet om kinderen en jongeren een podium te geven om hun stem te laten horen. Als kind grotendeels opgegroeid in residentiële jeugdvoorzieningen, ontleent hij zij n inspiratie daarvoor aan zijn eigen ervaringen. Zowel hij als de diverse auteurs in dit nummer benadrukken dat het recht op jeugdparticipatie duidelijk is vastgelegd in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK), maar veel te weinig wordt nageleefd; dat volwassenen vaak te weinig vertrouwen hebben in de wil en het vermogen van jeugdigen zelf om dat recht uit te oefenen. Ze benoemen wat daaraan schort en hoe het anders kan. Participatie in echte zin krijg je in elk geval niet, als je jongeren daarvoor zomaar eventjes – als het beleidsmatig schikt – laat optrommelen; daarover gaat ook een mooie column van Charlotte Vissenberg. Maar hoe dan wel?
Marlinde Melissen en Marjolein Verbercht laten zien, aan de hand van een onderzoek onder ruim duizend jeugdigen, dat kinderen en jongeren ook over complexe maatschappelijke vraagstukken (zoals armoede, uitsluiting, oorlog) graag meedenken en er iets aan willen doen. Marianne Welmers van de Poll en Niko Vegt beschrijven een aanpak waarin kinderen bij dergelijke grote kwesties hun eigen creatieve ontwerpen bedenken, en ter inspiratie aan gemeenteambtenaren presenteren.
Geeske Strating vertelt hoe participatief jeugdonderzoek zeggenschap kan geven aan jongeren. Dat doet zij zelf al 22 jaar, geïnspireerd door haar eigen deelname als tiener aan dit soort onderzoek. Jongeren kunnen daarbij actieve partners zijn in het hele onderzoeksproces, inclusief bij behorend gesprekken met beleidsmakers of bestuurders. Hoofdzaak is hier het scheppen van wederzijds vertrouwen: bij volwassenen in de inbreng van jeugdigen, en bij jongeren het vertrouwen dat er echt wat met hun inbreng gebeurt. Daarbij blij ken jongeren evengoed te begrijpen dat er grenzen zij n aan hun invloed, en die van beleidsmakers en bestuurders.
Bob Horjus en Annemiek van Vliet beschrij ven hoe er vanuit Stichting Vreedzaam, op scholen en in de wijk, gewerkt wordt aan democratische jeugdparticipatie. Er is een participatieladder ontwikkeld, waarin ‘meebeslissen’ en ‘zelf organiseren’ op de hoogste trap staan; louter ceremoniële (‘voor de vorm’) participatie bungelt onderaan. Maartje van Dijken illustreert dit ook treffend vanuit ervaringen met leerlingparticipatie.
Waarom het naleven van kinderrechten voor pedagogisch werk een even noodzakelijke als gecompliceerde opdracht is, wordt secuur uitgelegd door Susanne Höfte. Hoe past dat in de puzzel van de beroepsidentiteit? Zie ook de Warm Aanbevolen van Loes Houweling over een boek dat aspecten in die identiteitsontwikkeling analyseert, met haar kanttekeningen over pedagogische dimensies daarin. En zie het pleidooi van Taco Visser en Bert Wienen om de beroepsidentiteit van leraren (‘zij zijn geen psychologen’) sterker onderwij spedagogisch te duiden. Over de overeenkomsten of verschillen in die benaderingen valt boeiend te delibereren.
Bij de diverse animerende rubrieken verschijnt ook een nieuwe: Mediamomenten, waarin Nick van Hummel nu films beetpakt. Van de fenomenale Kunststukjes waar we bij na vijf jaar van konden genieten, voorvloeiend uit het werk van ‘juf op school’ Jorie Wieriks, verschij nt in dit nummer helaas de laatste aflevering. Overigens zet Jorie haar werk vrolijk door. Tot troost van PiP-lezers: er gaat een mooie andere kinderkunstrubriek op volgen.
Met oog voor jeugdparticipatie in al haar dimensies zien we de stem van kinderen en jongeren veelvormiger tot uiting komen, dan wanneer we ze letterlijk laten spreken in onze volwassenenwereld. Kinderen en jongeren uiten zich op allerlei creatieve manieren, hun stem kan in van alles klinken, van kunst tot burgermeesterschap of gewoon op een inspraakavond. Voor volwassenen is het de kunst hun een podium te blijven geven.
Zog is een heel oud woord en werd in de betekenis van ‘moedermelk’ voor het eerst aangetroffen in 1287. Het is een woord waarvan columnist Sylvia Witteman (de Volkskrant, 4 oktober 2024) zich afvraagt of we dat nog kennen, als ze mijmert over het gedicht Moeder van Willem Elsschot, met de regels:
Laat niet uw dagen slinken in verdriet;
geen macht die tanden aan uw mond verstrekt,
of ooit weer zog in uwe borsten wekt.
Het woord ‘zog’ wordt in onderzoek opvallend weinig herkend door Nederlanders en Vlamingen. De mens is een zoogdier en het hebben van zog deelt de mens met andere zoogdieren als koeien en varkens. Volgens de Agrarische Encyclopedie is zog de moedermelk bij zoogdieren die dient om de jonge dieren, die bij de moeder worden gelaten, te voeden. Men spreekt vooral van zog als men aan varkens denkt; bij andere dieren (merrie, schaap en eventueel koe) spreekt men meer van melk. In de mensenwereld is het verschillend woordgebruik van zog en melk in de loop der tijd waarneembaar. Vroeger werd bij de mens meer van zog gesproken en tegenwoordig van (moeder)melk.
Ik herinner me zog als een woord uit mijn jeugd in de jaren vijftig, dat vrouwen die borstvoeding gaven een soort mythische status verleende. Zog was iets wat zij hadden en soms ook niet hadden. Als vrouwen geen zog hadden, was dat heel zorgelijk. Het leven van kinderen kwam erdoor in gevaar. Hier kwam nog bij dat het moederschap door de katholieke kerk verheerlijkt werd en gesymboliseerd werd, niet in een seksueel ontwikkelde vrouw maar nota bene in de heilige maagd Maria, die onbevlekt het kind Jezus ter wereld had gebracht en hem ook nog borstvoeding gaf. Virgo lactans ofwel de zogende maagd is het beeld van de heilige Maria die haar kind Jezus de borst geeft. Een zogende moeder kreeg hiermee de status van een heilige. Voor zog kreeg ik een heilig ontzag.
Dat is eigenlijk altijd zo gebleven. Flesvoeding was een alternatief dat een tijd lang furore maakte, maar later weer door borstvoeding achterhaald werd. Vrouwen hebben tegenwoordig echter geen zog meer, maar gewoon moedermelk. Dit neemt niet weg dat ik nog steeds een heilig ontzag heb voor wat de natuur de mens te bieden heeft.
Maatschappelijke thema’s als armoede, prestatiedruk en polarisatie beïnvloeden het dagelijks leven van kinderen en jongeren, zonder dat zij daar iets aan kunnen veranderen. Hoe ga je in de klas of bij het jeugdhonk om met deze machteloosheid? Het project Kind! Wat zou jij doen? helpt kinderen van 10 tot 14 jaar om in een creatief en participatief proces aan de slag te gaan met zulke thema’s. Hoe werkt dat? Wat is de meerwaarde? En wat zijn uitdagingen en dilemma’s?
Maatschappelijke problemen dichtbij en veraf beïnvloeden kinderen en jongeren, zonder dat zij er invloed op hebben. Psychosociale problemen die samenhangen met maatschappelijke thema’s als kansenongelijkheid of prestatiedruk worden vaak gepsychologiseerd, door interventies te richten op individuele gedragsveranderingen van kinderen.
Ondertussen zijn volwassenen geneigd om de onderliggende grotere maatschappelijke thema’s bij kinderen weg te houden. Maar kinderen willen er juist wél over nadenken. Dat is ook te lezen in het artikel van Melissen en Verbercht eerder in dit nummer. Ze komen sowieso ermee in aanraking, in hun eigen familie, buurt, klas of in media. In ons project Kind! Wat zou jij doen? was de vraag: wat als we het proces omdraaien zoals ontwerpers doen, en ons afvragen wat de ‘eindgebruiker’ wil? Oftewel: wat adviseren kinderen en jongeren hun ouders, leerkrachten en beleidsmakers als het gaat om grotere maatschappelijke thema’s?
Hoe kunnen we creativiteit van kinderen en jongeren pedagogisch goed benutten?
In de eerste fase van ons project zijn kinderen uit groep 7 en 8 van verschillende basisscholen onder begeleiding van de onderzoekers ontwerpgericht aan de slag gegaan met drie thema’s: armoede, (v)echtscheiding en kansenongelijkheid. Op basis daarvan ontwikkelde ons consortium een format waarmee kinderen in een creatief en participatief ontwerpproces aan de slag gaan met een zelfgekozen thema, onder begeleiding van een leerkracht of jongerenwerker. Het format is bruikbaar in de bovenbouw van het basisonderwijs, de onderbouw van het voortgezet onderwijs en het jeugdwerk. Door middel van creatieve werkvormen, voortbouwend op het bestaande format YourTurn (Klapwijk et al., 2021) doorlopen kinderen een volledig ontwerpproces, van themaverkenning tot productpitch. We lichten het format toe en laten zien hoe in de testfase een groep 7 het format heeft toegepast.