Recent onderzoek naar angst en depressie onder middelbare scholieren benadrukt het belang van goed onderwijs en de school als gemeenschap. Het onderzoek noemt deze twee factoren ‘academische steun’, respectievelijk ‘schoolverbondenheid’. Die eerste factor lijkt op het eerste gezicht opmerkelijk. Vaak duiden we onderzoek naar angst en depressie psychologisch. Wanneer we dit onderzoek echter pedagogisch duiden, wat nodig is voor goed onderwijs, valt het kwartje. De klassieke begrippen ‘pedagogische relatie’ en ‘pedagogische driehoek’ wijzen de weg.
Onderzoekers van het lectoraat Jeugd van Hogeschool Windesheim Zwolle en van de Rijksuniversiteit Groningen hebben recent onderzoek gedaan naar angst en depressie bij jongeren in het voortgezet onderwijs. Aanleiding hiervoor was eerder onderzoek, zoals dat van het RIVM en het Nederlands Jeugdinstituut, dat stelt dat in het afgelopen decennium meer adolescenten angst- en depressiviteitsklachten hebben. Dat onderzoek was echter niet specifiek gerelateerd aan onderwijs. Omdat de onderzoekers ook vragen van leraren en schoolleiders uit de regio Zwolle kregen over angst- en depressiviteitsklachten bij leerlingen, hebben zij in die regio een longitudinaal onderzoek gedaan.
De kernvraag van de leraren en schoolleiders was: hoe kunnen leraren en mentoren de ontwikkeling bij leerlingen van gewone spanningen tot belemmerende angst en depressiviteit voorkomen? De onderzoekers hebben die vraag vervolgens vertaald in de onderzoeksvraag: welke schoolgerelateerde zaken (zoals resultaten, sociale steun en dergelijke) zien leerlingen in het voortgezet onderwijs als factoren die van invloed zijn op angst en depressiviteit?