In de laatste decennia van de vorige eeuw is de bevolking in Nederlands aanzienlijk gevarieerd geworden. De immigratie van niet-westerse gezinnen sinds 1970 heeft daaraan in hoge mate bijgedragen (Scheffer, 2007). Het verzuilde Nederlandse onderwijs zag zich voor de vraag gesteld hoe daarmee om te gaan. De reacties waren divers. Enkele protestants-christelijke en katholieke scholen gingen naast het christendom ook aan de Islam een plek geven. Zij stelden zich daarbij ten doel om kinderen te leren omgaan met de verschillende levensovertuigingen op school en daarbuiten. Deze scholen hebben zich geprofileerd als ‘ontmoetingsschool’. Een specifieke uitwerking daarvan is de interreligieuze school, die vanuit pedagogische overwegingen aan Islam en aan Christendom een gelijkwaardige plaats toekende (Ter Avest, 2003, 2009). Daarnaast waren er scholen die zich sterker bewust werden van hun eigen christelijke identiteit en van islamitische leerlingen en hun ouders aanpassing aan de christelijke waarden en normen verlangden. Ondertussen waren moslims in 1987 begonnen met het stichten van eigen scholen (Wardekker & Miedema, 2001; Shadid & Van Koningsveld, 2008).