Het moderne onderzoek naar kinderlijk gedrag en de kinderlijke belevingswereld vindt nagenoeg uitsluitend plaats binnen gedragswetenschappen als ontwikkelingspsychologie en pedagogiek. En deze wetenschapsgebieden hebben zich geheel geconcentreerd op empirisch analytisch onderzoek. Dat is goed en mooi en heeft geleid tot een enorme nog altijd uitdijende hausse van publicaties in internationale wetenschappelijke tijdschriften (in het moderne spraakgebruik heeft men het nog bijna alleen over ‘toptijdschriften’). Zonder overdrijving mag geconstateerd worden dat de Universiteit Utrecht, waaraan alle drie auteurs van deze inleiding zijn verbonden, in de afgelopen jaren opvallende onderzoeksprestaties heeft geleverd. De recente geschiedenis van de Utrechtse pedagogiek toont een beslissende omslag van een theoretisch-historische naar een empirischanalytische pedagogiek (zie Rispens, 2005). Toch heeft de operationalisatie van wetenschappelijk onderzoek in termen van uitsluiting van iets anders dan de empirisch-analytische benadering ook nadelen. Het belangrijkste gevolg van de publicatiedruk van vandaag de dag is dat bezinning op de aard van de kinderwereld,
op de cultuurhistorische context van het kind-zijn, op de wereld van de kinderkleding, van het speelgoed, van de op kinderen gerichte commercie enzovoort er betrekkelijk bekaaid vanaf komen. Afgestudeerden in disciplines als ontwikkelingspsychologie en pedagogiek zijn getraind in onderzoeksvaardigheden en in het kritisch kunnen bestuderen van onderzoeksrapporten uit de internationale tijdschriften, maar over de wereld van het kind in een ruime zin van het woord weten ze vaak erg weinig.