Het is een recente trend in het jeugdstrafrecht om de gemeenschap, in het bijzonder de ouders, te betrekken in de strafrechtelijke afdoening van delicten gepleegd door jongeren (Hill, Lockyer & Stone, 2007). Een vorm waar ook in Nederland volop mee geëxperimenteerd wordt en die als veelbelovend wordt aangemerkt is Family Group Conferencing (Hokwerda, 2004). In Family Group Conferencing (FGC) ontmoeten dader en slachtoffer elkaar in het bijzijn van hun familie. Ondanks de grote mate van aandacht voor recidivecijfers, tevredenheid van betrokkenen en juridische haken en ogen van FGC (Steketee et al., 2006) is er weinig reflectie op het opvoedingsdoel dat beoogd wordt met deze interventie. Doelstelling van dit artikel is de pedagogische assumpties die ten grondslag liggen aan de praktijk van FGC te expliciteren, en deze te evalueren op wetenschappelijke en ethische gronden.
Eerst bespreek ik het opvoedingsdoel van het jeugdstrafrecht, zoals dat in de twintigste eeuw gestalte heeft gekregen: opvoeding tot ‘mondigheid’ of ‘emancipatie’ – ook aangeduid met autonoom actorschap of democratisch burgerschap. Vervolgens ga ik in op de rol van beschaming in de betekenis van een schaamtegevoel bezorgen, die aan ouders toegeschreven wordt in de theorievorming over FGC, en beantwoord ik de volgende twee vragen: (1) Hebben we redenen om aan te nemen dat deze socialisatiemethode bijdraagt aan de ontwikkeling van prosociaal gedrag? (2) Hebben we redenen om het opvoedingsdoel van FGC als een wenselijk doel te zien?