Bij 'ouders' denken we aan gewone ouders - de biologische, de echte - en aan al die stief-en-zo ouders, de niet echte dus, en aan goede en slechte. Daarnaast zijn er al die anderen die meehelpen kinderen groot te brengen: de professionals, zoals crèchemedewerkers, verpleegkundigen, leerkrachten en groepsleiders. Zonder ouder te zijn doen ook zij typisch ouderlijke dingen. Maar wat zijn dat eigenlijk, ouderlijke dingen? Wat maakt dat we de een die ouderlijke dingen doet wel een ouder noemen en de ander niet? Wat onderscheidt hen? En wat onderscheidt echte ouders van niet- echte ouders, waarin verschilt gewoon ouderschap van bijzonder ouderschap? Een tijdschrift over 'Ouderschapskennis'zou dat moeten kunnen verduidelijken. Ik nam me voor om daar een poging toe te doen, liefst met een overzichtelijk schema. Maar gemakkelijk was dat niet: de werkelijkheid van 'ouderschap' is zo gevarieerd en zo complex, dat elk schema wringt. In deze poging staat de vraag centraal waarin bijzonder ouderschap - het ouder zijn van andermans kind - zich onderscheidt van gewoon ouderschap. Daarbij concentreer ik me op stiefouders, pleegouders en adoptieouders.