2011
Spruitjesdialogen
Net uit zijn bed claimt Tjeerd zijn triomf van de vorige avond: 'Ik heb geen spruitjes gegeten!'. Diep in mijn hart gunde ik hem de overwinning van onze spruitjesstrijd: 'Ja, je hebt geen spruitjes gegeten', en uit schaamte beloof ik dat ik hem echt nooit meer één spruitje zal geven. Ik was de avond ervoor namelijk veel, veel verder gegaan dan ik ooit had willen gaan. 'Naar bed!' zei ik nadat al mijn andere argumenten hem niet hadden kunnen bewegen om nog een spruitje in zijn mond te nemen, erop te kauwen en door te slikken
Spruitjes... één van de vijf groentes die de dokter noemde als belangrijk onderdeel van Tjeerds vetarme dieet: spruitjes, andijvie, bloemkool, broccoli en spinazie. Eén stofje dat deze vijf groen-tes gemeen hebben, zorgt ervoor dat beschadigde bloedvaten zich herstellen - heel belangrijk voor een kind met erfelijke aanleg tot cholesterolvorming, die leidt tot vaatproblemen en een vroege dood.
In dit artikel vertrek ik van de stelling dat metapositie een proces is. Een proces dat zich altijd ook ontwikkelt in interactie met mensen en met maatschappelijke opvattingen. Het kunnen reflecteren over je kind, over jezelf als ouder en over watje samen aan het opbouwen bent in de opvoeding, is geen 'vaststaande' en al dan niet aanwezige ouderlijke kwaliteit. Inleving is een belangrijk aspect van die reflectieprocessen en ontwikkelt zich eveneens in sociale interactie. Het gebeurt om de zoveel tijd in de opvoedingspraktijk dat het inlevingsproces en daarmee ook vaak het reflectieproces blokkeert. We krijgen een breakdown in de empathie. Als dit lange tijd blijft aanhouden, kan het mensen diep raken en verbindingen aantasten. Als ouderbegeleider worden we hierin mee geraakt. Ook onze inleving en reflectie blokkeert en we worden eveneens geconfronteerd met verbindingsproblemen.
Dit thema staat centraal in dit artikel. We zoeken hoe een ander en dynamischer denkschema omtrent reflectie en inleving de ouderbegeleider alsook de ouder kan helpen om inlevingsblok-kades te kunnen verdragen, en vooral om terug reflectiemogelijkheden te genereren omtrent het kind, zichzelf als ouder en de opvoeding.
In de rubriek Opgetekend – de naam zegt het al – tekenen we in Ouderschapskennis ervaringen op van ouders. Ditmaal het – voor veel ouders zeer herkenbare – verhaal van Sabine Vermeire over haar zoon die niet naar zijn piano-examen wil. ‘Ik stóp met die stomme piano!’
Het is een snikhete dinsdag in mei. Om vijf voor vijf arriveert de trein, stipt op tijd, op het station. Na een overvolle werkdag haal ik op een drafje onze elfjarige zoon op van de naschoolse opvang. Ik maan hem tot spoed. We hebben welgeteld een klein uurtje om naar huis te fietsen, eten klaar te maken en snel naar binnen te werken en vervolgens op tijd op het piano-examen (met publiek!) te zijn.
Als een examinator stond de kraamhulp gisterochtend toe te kijken terwijl ik ons zes dagen oude zoontje in bad deed. Ik had de kneepjes van het vak voldoende afgekeken en slaagde dan ook zonder ingreep voor deze proef.
Ondanks dat voel ik me er deze ochtend wel wat alleen voor staan. Dat mijn vrouw vanuit het kraambed mijn bezigheden in de badkamer volgt ontgaat mij tot ik haar plotseling hard hoor lachen.
Wie een boekhandel binnenloopt, struikelt over de boeken met als onderwerp "hersenen". Swaab schreef er een bestseller over, maar Servan-Schreiber, Sacks en vele anderen houden ook een goed belegde boterham aan dit onderwerp over. Of dat ook voor David Hamilton is weggelegd weet ik niet, maar aan mij zal dat niet liggen. Ik schafte vijf exemplaren aan van zijn boek "Aardig zijn, het beste medicijn." Drie boeken om 'uit te lenen' aan cliënten, wat meestal neerkomt op weggeven. Een boek om aan de heer Wilders te sturen wat mogelijk tot zijn politieke heroriëntatie kan leiden. In dit boek wordt immers beschreven hoe aardigheid ons leven en dat van anderen kan beïnvloeden.
Als stiefouder ontkom je er niet aan om dingen te doen met de kinderen van je partner door het simpele gegeven datje samen onder hetzelfde dak leeft. Die dingen die je als stiefouder doet met en voor andermans kind kan de vorm van opvoeding krijgen. Zoiets brengt iemand in een positie of een rol die lijkt op die van een ouder. Een stiefouder heeft een positie waarin iemand soms ook naar eigen inzichten zal moeten handelen en niet altijd kan volstaan met uit te voeren wat de ouder vindt. Zo kan een stiefouder als vanzelf in de ouderrol worden gedwongen omdat zij of hij nu eenmaal dagelijks met een kind verkeert. Het punt dat ik hier wil beklemtonen, is dat het net deze spontane gang van zaken en vanzelfsprekende verwachting is die conflict, spanning en emotioneel leed teweeg brengt, bij zowel volwassenen als kinderen in een nieuw samengesteld gezin. Dingen doen die ouders ook doen, betekent immers nog niet datje een ouder bent, een ouder kunt zijn of je als een ouder voelt. Het is niet omdat je als ouder wordt aangesproken datje een ouder wordt. Het is ingewikkelder dan dat. Op de werkvloer van nieuw samengestelde gezinnen kom je een wirwar aan praktijken tegen. De meeste stiefouders ondervinden weinig of geen spanning of last en voelen zich als een zorgouder of als een mee-ouder. Deze stiefouders melden zich niet aan bij hulpverleningsdiensten. Als een stiefouder zich als een ouder voelt, is dat het resultaat van vele gelijkgestemde onderhandelingen met de omgeving over de rol van de stiefouder. Het is niet het resultaat van een individuele wilsbeslissing maar van wederzijdse beïnvloedingen en afstemmingsprocessen. Velen bepalen mee wie en wat een stiefouder kan zijn en betekenen voor het kind van een ander. De positionering van een stiefouder als een niet-ouder creëert ruimte voor de ambivalentie die wordt ervaren. De beklemtoning van niet-ouder zijn geeft woorden aan de beklemming die een stiefouder voelt als je steeds op je handen moet zitten gegeven het feit datje die handen uit de mouwen moet steken omdat je nu eenmaal als volwassene samenleeft met een kind. In mijn werk met nieuw samengestelde gezinnen heb ik ervaren dat als de grenzen van stiefouderschap helder gesteld worden hiermee ook de mogelijkheden zichtbaar worden.
Promotieonderzoek Vrije Universiteit van Amsterdam.
Toen ik in 2001 begon met onderzoek naar de effectiviteit van opvoedondersteuning, werd ik geconfronteerd met een probleem dat ook tien jaar later nog op oplossing wacht: hoe het functioneren van ouders meetbaar te maken. Een betrouwbare vragenlijst die helpt vaststellen wat ouders doen, èn hoe zij dat zelf ervaren, is ook met een lantaarntje niet te vinden, terwijl dergelijk instrumentarium niet alleen snel na de geboorte relevant is - bijvoorbeeld als voormeting in een onderzoek - maar ook in een diagnostische setting. Ik was dan ook blij verrast toen ik dit voorjaar las dat Jan van der Maas ging promoveren op een Taxatielijst voor Ouderfunc-tioneren (TvO), en enthousiast begon ik zijn proefschrift te bestuderen. Zijn lijst is bedoeld om hulpverleners in de jeugdzorg te helpen om een overzicht te krijgen van de sterke en minder sterke kanten van ouderlijk handelen.
Een allerhande aan artikelen en boeken kort gesignaleerd: Nederlands en anderstalig, oud en nieuw, praktisch en theoretisch, verzorgd (en soms geannoteerd) door Alice van der Pas.
Marcelis-Eerdmans, Gwen (2011). Ouderbegeleiding twintig jaar later. De verwaarlozing voorbij? Kinder & JeugdPsychotherapie 38,2: 32-48.
Marcelis refereert niet aan iets speciaals in 1991, maar blikt terug op twintig jaar 'verworvenheden' op het gebied van ouderbegeleiding, ondanks de 'valkuilen' (33), en vraagt zich af of het nu gedaan is met de verwaarlozing. Zij bouwt haar betoog mooi op en gebruikt frisse en heldere taal. Als opleider heeft Marcelis het allemaal vele malen uitgelegd - dat hoor je - en al sinds 1988 is zij een van de VKJP-ers die 'hard hebben gewerkt om de ouderbegeleiding uit de verdomhoek te halen' (ib). Het klinkt zo simpel: 'de beste hulp aan het kind begint bij zijn ouders' - maar de verworvenheden die zij noemt illustreren hoe basaal het niveau was waarvandaan men startte: taxatie van ouderschap, de attitude van de zogenaamde 'ouderbegelei-dende positie', en ouderbegeleiding als getrapte zorg. Daar was nog niet eerder over nagedacht!
In dit artikel gaat de auteur op zoek naar aspecten die, bij een langdurige, perspectiefbieden-de pleeggezinplaatsing bijdragen aan een stevig fundament in de samenwerkingsrelatie tussen pleegouders en ouders.
Een samenwerking welke gebaseerd is op herkennen en het erkennen van de verschillen in ouderschap tussen ouders en pleegouders. Het realiseren van een goede samenwerking gaat verder dan het uitspreken van intenties. Het gaat vooral om gedrag dat past bij de rol die ieder heeft ten opzichte van het kind en van elkaar.
Ieders betrokkenheid op het kind maakt dat dit geen sinecure is, voor ouders noch voor pleegouders. Wel noodzakelijk. Niet alleen voor het pleegkind maar ook voor de ouders èn de pleegouders. Haans pleit er dan ook voor dat dit aspect ruim aandacht krijgt in de pleeg-, en ouderbegeleiding.
Voor dit actuele overzicht van ontwikkelingen in theorievorming en praktijk van de Nederlandse pleegzorg hebben Weterings en Van den Bergh twintig deskundigen uit de jeugd- en pleegzorg uitgenodigd om een bijdrage te leveren. Dit brede perspectief geeft het boek een meerwaarde ten opzichte van het in 2007 door deze redacteurs geschreven boek Pleegzorg, jeugdzorg voor het kind èn van het Kennisboek pleegzorg (2009) van (de vorig jaar overleden) Piet Strijker dat teveel de sporen droeg van de wetenschapper die Strijker nu eenmaal was. Pleegzorg is een groeisector in de Nederlandse jeugdzorg. In 10 jaar tijd is het aantal pleeggezin-plaatsingen verdubbeld. Volgens Pleegzorg Nederland maakten er in 2009 maar liefst 24.000 kinderen voor korte of langere tijd gebruik van, en werden er in datzelfde jaar 9.000 nieuwe plaatsingen gerealiseerd. Oudminister van Jeugd en Gezin André Rouvoet stak zijn enthousiasme daarover niet onder stoelen of banken, en beloofde de sector een substantiële verhoging van de pleeggeldvergoeding. Intussen rapporteert het werkveld ook dat de problemen van de aangemelde pleegkinderen complexer worden.
Die zondagmiddag brengen de kinderen al vrolijk vooruitrennend en verstoppertje spelend, met ons door in het bos. Ook hij doet vrolijk en uitgelaten, maar blijft dichter bij ons in de buurt dan de andere twee.
'Mij dragen...?' vraagt hij. Ik twijfel. Zover hebben we nog niet gelopen en we zijn nog niet van plan terug te gaan. Als ik hem nu al op mijn schouders zet... Op mijn antwoord: 'Eerst nog even zelf lopen, dan gaan we dadelijk uitrusten', rent hij tot mijn verbazing vooruit en zoekt onze twee anderen op in hun spel. Ik had verwacht dat hij, op mijn weigering om hem nu al te dragen, zou beantwoorden met achterblijven om mij zo duidelijk te maken dat hij echt te moe is om verder te lopen.
Het traditionele beeld van ouderschap is dat van het kerngezin, bestaande uit een of meer kinderen en beide biologische ouders. Dit beeld dat, aldus Hrdy (2009) nog geen 100 jaar oud is, is dominant in politiek, beleid en wetenschap (Weille, 2011). Niet alleen kent een gezinssamenstelling tal van vormen, ook ouderschap kent diverse varianten en hierover gaat dit thema.
Eerst zijn er de ouders die samen hun eigen kind grootbrengen. Daarnaast zijn er ouders die dat samen doen met een stiefouder, naar schatting in zo'n 200.000 stiefgezinnen. En die groep groeit, want in 1998 waren er nog 115.000 nieuw samengestelde gezinnen waarin twee volwassenen de dagelijkse zorg hebben voor een of meer kinderen van een van beiden.
Essays over Kindermishandeling onder redactie van Herman Baartman
Samenvatting
VIG, Voorwaardelijke Interventie in Gezinnen, is een hulpverleningsvorm die gebruik maakt van dwang. Hoe werkt dit programma en hoe is het mogelijk dat die, ondanks het feit dat ouders niet kiezen voor hulp, toch succesvol is en dat ook hier de hulpverleningsrelatie een belangrijke, positieve rol speelt? Wat is er nodig om deze hulp succesvol te laten zijn? In deze bijdrage bespreek ik de ervaring die met dit interventieprogramma is opgedaan. Die ervaring leert dat 'motiveren' en 'dwingen' op een zinvolle, werkzame manier kunnen worden ingezet. Dwang wordt als middel methodisch ingezet om motivatie te bewerkstelligen en de resultaten zijn bemoedigend. Ouders zijn, ondanks aanvankelijke weerstand, overwegend tevreden over de resultaten van de geboden hulp en waarderen de aanwezigheid, de inzet en de vasthoudendheid voorbij de vrijblijvendheid, van de gezinscoaches.
Voor u ligt het laatste nummer van 2011, alweer jaargang 14. Een superdik nummer omdat deze uitgave na het vorige wat langer op zich liet wachten. Dat wachten kwam niet uit kopijgebrek, anders had dit nummer ook niet deze dikte gehad. De veelheid aan bijdragen voor dit nummer clusterden rond de vakantieperiode en dat maakte overleg met auteurs lastig in de diverse redigeerronden die we zijn gewend. Maar laat ik u niet verder lastigvallen met redactionele planningskwesties!
Na de stapcursus1 besluiten we om ons pleegzorgaanbod te beperken tot crisisopvang. We hebben er goed over nagedacht. We stellen ons gezin open voor een kind dat tijdelijk niet thuis kan wonen en daarom voor maximaal drie maanden in ons gezin zal worden geplaatst. Daarbij, zo is ons besluit: het pleegkind moet jonger zijn dan onze kinderen.
Ouders en ouderbegeleiders in het zelfde schuitje
Deze rubriek is bestemd voor bijdragen die niet in een specifiek thema passen. De redactie beoogt daarmee een platform te bieden voor discussie over de breedte van het vakgebied, zonder daarin een norm aan te geven.
Telkens wanneer de solidariteit van de maatschappij met ouders onder druk staat, staat ook de ouderbegeleider onder druk. Dan ontstaan er blokkades: de ouderbegeleider ergert zich aan ouders of overidentificeert met hen, hij haakt af of wordt hyperactief. Dat is het moment om, in de woorden van Lieve Cottyn, je vizier te vergroten, en om te proberen breder te kijken dan die ouder en breder dan jijzelf.
Kent u die ook, die korte momenten waarin iets ogenschijnlijk onbelangrijks gebeurt, maar die je lang in je herinnering blijft?
'De Stapcursus is pas echt afgesloten met een evaluatief gesprek per deelnemer of per deelnemend paar. Tijdens dat gesprek, dat met twee stapbegeleiders zal worden gevoerd, wordt jullie aanbod nog eens doorgesproken.....'
Met deze afsluitende zin komt aan de laatste bijeenkomst van onze Stapcursus een einde.
Tien avonden kwamen we als aspirant pleegouders in een groep bij elkaar en onder begeleiding bespraken we vele aspecten van pleegzorg.
Zojuist ging hij weer. Zijn bezoeken duren nooit lang.
Een uur, anderhalf uur maximaal. Hij vertelt niet veel. Op vragen geeft hij korte antwoorden. Uit zichzelf ergens over doorpraten doet hij niet snel. Dat deed hij eigenlijk nooit. Wanneer hem iets dwars zat merkten we dit aan zijn gedrag. Soms konden we zelf herleiden wat er was, maar niet altijd. Dagen achtereen kon zijn stemming enigszins bedrukt zijn.
Had hij ruzie met een vriendje? Was er op school iets gebeurd of had hij voor zijn gevoel onvoldoende gepresteerd op het voetbalveld? Vragen die zich dan bij mij als pleegvader opdrongen bleven soms dagenlang onbeantwoord. Van onze twee anderen, wat blijft het oneerlijk voelen om te zeggen: 'van onze twee eigen kinderen', bleven deze vragen bijna nooit onbeantwoord.