Volgens George Steiner (in Lessons of the Masters) vindt meesterschap een paradigma in zijn religieuze vormen en heeft het liefde als centraal medium. C.S. Lewis (in The Abolition of Man) voorspelde dat de bestaande opvoedingstradities die hij initiërend-cultiverend noemt, het onderspit zullen moeten delven voor een propagerend-indoctrinerende aanpak. Deze overtuiging kan binnen het bredere kader van Lewis’ werk verbonden worden met enerzijds zijn onophoudelijke kritiek op een preoccupatie met emoties (in bijvoorbeeld Surprised by Joy) en anderzijds zijn diagnose van het ervaringsleven als onderhevig aan verschraling (in bijvoorbeeld het gedicht ‘The Country of the Blind’). Hoe dient de chemie van liefdevolle interactie en betrokkenheid op een transcendent object — misschien op een ideaal — tussen meester en leerling (waar Steiner op attendeert) tegen deze achtergrond (waar Lewis op wijst) beschreven te worden?
Het is de bedoeling om aan de hand van een schets van modern-hedendaagse ontwikkelingen in (filosofische theorieën over) het affectieve leven die onder meer verbonden zijn met secularisatie en religiositeit[3], hypotheses te formuleren omtrent affectief-antropologische gegevenheden. Ook zal worden nagegaan of in het bovenstaand theoretisch veld aangrijpingspunten kunnen worden onderscheiden die relevant zijn voor de impact of mogelijkheden van idealen, idolen en iconen. Als kader voor deze reflecties begin ik met enkele elementen naar voor te halen uit Harry Frankfurts visie op liefde en haar objecten.