Onlangs kregen wij, ouders met een kind op een Amsterdamse middelbare school, een brief van de verontruste schoolleiding over een feest dat wel georganiseerd was door leerlingen, maar waarbij de school niet bij de organisatie was betrokken. Ze hadden inmiddels de plannen vernomen – ‘het varen op een boot midden in de nacht’ – en ‘zowel locatie als eindtijden zouden door ons nooit goedgekeurd zijn’. Ze hadden tevergeefs geprobeerd het feest af te gelasten en deden nu ‘een dringend beroep op u als ouder goed te overwegen of u uw kind naar dit feest wilt laten gaan’.
De toon is alarmerend – er loeren gevaren – maar het verbieden van dit feest dat niet onder verantwoordelijkheid van de school plaatsvindt ligt niet in hun vermogen. Nu worden de ouders aangesproken, maar ligt verbieden wel in hún vermogen? Zo zijn de verhoudingen niet meer. Maar ouders worden wel gewaarschuwd, en met deze brief wordt voorkomen dat de school aansprakelijk wordt gesteld als er ongelukken gebeuren. Ouders moeten dit wel bedenken. Maar wat valt er te verbieden aan jongeren die altijd veel ruimte hebben gekregen voor eigen plannen en eigen verantwoordelijkheid? De sfeer is er een van onderling vertrouwen dat ze geen gekke dingen doen, en moeten ouders dan nu opeens aan de rem gaan trekken?
Toen ik de brief liet zien aan mijn zoon haalde die zijn schouders op en vond het nogal hysterisch. Zo ik al – licht verontrust geworden – aan verbieden dacht werd daar alleen al door zijn blik korte metten mee gemaakt. Je weet dat hij gaat, en ook dat het niet goed zou zijn als hij thuis zou blijven. Je weet ook dat je ‘s nachts wakker ligt en pas goed inslaapt als je de voordeur beneden hoort.
In dit voorval zit veel besloten waar ouders van opgroeiende kinderen mee kunnen tobben. Je moet ze de ruimte geven, ze bepalen zelf voor een groot deel wat ze doen, je moet als volwassene een oogje in het zeil houden en zo nodig bijsturen. Maar niet te veel erbovenop, niet te veel sturen of verwachten. Vaders wil is niet langer wet, en moeders gaan soms nog verder in het overleg en vinden het nog moeilijker om grenzen te stellen (Doornenbal, 1996).