Een debat tussen visies
In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd er in de Nederlandse pedagogiek een discussie gevoerd over de vraag of het goed was om kinderen te confronteren met de problematiek van oorlog en vrede. Centraal stond daarbij de vraag of oorlog en vrede een zaak is voor kinderen. In deze kwestie werden twee standpunten pregnant naar voren gebracht. De eerste opvatting was dat oorlog en vrede nu eenmaal realiteit zijn en dat dus ook aan kinderen moet worden geleerd hoe verderfelijk oorlog is, opdat ze leren voor vrede te kiezen. Diametraal hiertegenover stond de mening dat de problematiek van oorlog en vrede niet in de kinderwereld thuishoort. Het voornaamste argument daarvoor was dat oorlog een te zware en emotionele problematiek is voor kinderen, en dat men ze onnodig opzadelt met een gevoel van onveiligheid. Daarmee wordt ze ook geen positief handelingsperspectief geboden, want het zijn volwassenen die oorlog voeren en vrede is dus een zaak van volwassen verantwoordelijkheid. Tussen deze twee uitersten waren er natuurlijk ook geluiden die aan het waardevolle van beide opvattingen probeerden recht te doen. In deze dialectische benadering erkende men dat de ingewikkelde problematiek van oorlog en vrede voor kinderen veel onduidelijker en daardoor bedreigender is dan voor volwassenen. Daar stelde men echter tegenover dat het allang niet meer mogelijk is om de werelden van het kind en de volwassene zo rigoureus te scheiden. Wereldproblemen als oorlog en vrede houden geen halt voor de deur van de kinderkamer. Oorlog hoort niet, maar is wel een realiteit, ook in de belevingswereld van kinderen. Als je dat ontkent en het onderwerp tot een taboe maakt ben je veelal verder van huis. Het beste is daarom om de problematiek zelf op een verantwoorde, aan de leeftijd en ontwikkeling van de betreffende kinderen aangepaste, wijze te introduceren en kinderen daardoor op een goede manier op hun volwassen verantwoordelijkheid voor vrede voor te bereiden.