Jan van der Ploeg: ‘Het ontbreken van vriendschappen vormt een ernstig risico’

Jan van der Ploeg: ‘Het ontbreken van vriendschappen vormt een ernstig risico’

Productgroep PIP 130
Gratis

Omschrijving

Emeritus hoogleraar orthopedagogiek Jan van der Ploeg is 95 jaar oud. Drie jaar geleden overleed zijn echtgenote Sarie van der Ploeg-Hoek. Hij is nog niet van plan om met het schrijven van boeken te stoppen. Bas Levering sprak met hem over het belang van publiceren en over het belang van vriendschappen, waar zijn laatste boek over gaat.

 

" Er zijn nogal wat collega’s die het na hun afscheid voor gezien houden. Jouw emeritaat was in 1993 en je schrijft nog altijd door.

Weet je, dat schrijven is een soort therapie voor me geworden. Ik doe het graag en ik zit boven in mijn studeerkamer, te midden van al mijn boeken, mijn vrienden zeg maar… In die wereld voel ik mij thuis. Daar heb ik me altijd thuis gevoeld, daar is eigenlijk niets aan veranderd. Als ik beneden kom, dan voel ik de leegte in het huis, maar boven voel ik me gewoon weer vijftig, bij wijze van spreken. Ik beleef aan mijn werk veel satisfactie. Het werkt dus dubbel. Het werkt therapeutisch, maar het geeft me ook een gevoel van tevredenheid toch weer iets positiefs te hebben neergezet. Want als je op mijn leeftijd alleen komt te staan, bestaat de neiging om in je schulp te kruipen en het leven niet meer zo aangenaam te vinden – dat is het natuurlijk ook niet meer… Je kunt gemakkelijk wegglijden in een gevoel van passiviteit en depressiviteit. Dat heb ik gelukkig niet, van nature niet.

Er was deze week weer een bericht over de toename van depressiviteit onder 75-plussers en de toenemende druk op de zorg. Gewoon door de toename van het aantal 75-plussers. Jij hebt in je boek, dat vorig jaar uitkwam – Pioniers in de jeugdzorg: Dertig denkers en doeners – iets gedaan wat je nog nooit had gedaan. Er komt nogal wat bij kijken om je in al die levens in te leven. Hoe doe je dat?

Via internet is veel mogelijk. En ik ben nog altijd verbonden aan de bibliotheek van de Leidse universiteit. Ik moet zeggen dat ik het ook een mooie activiteit vond om me in al die grootheden te verdiepen. Ik had dat inderdaad nog nooit zo gedaan. Achteraf gezien dacht ik dat ik natuurlijk heel goed geschiedenis had kunnen studeren. Het is zo boeiend om je te verdiepen in het leven van een ander. Niet alleen in de theorieen, maar ook in het persoonlijke bestaan. Wat ik een heel merkwaardige ontdekking vond, is dat je geneigd bent om te denken dat al die grootheden zijn opgegroeid in een academisch milieu – waar hun van jongs af aan de behoefte aan wetenschap is bijgebracht. Maar dat blijkt helemaal niet het geval te zijn. Er zijn heel veel grote wetenschappers die in betrekkelijk armoedige omstandigheden zijn opgegroeid.

Waar komt de belangstelling voor vriendschappen vandaan?

Het thema vriendschappen boeit me al heel lang. In het kader van mijn studie sociale psychologie had ik natuurlijk altijd al veel interesse in onderlinge relaties. Later in mijn werk in een grote inrichting, ontdekte ik dat er in al die verschillende leefgroepen jongeren waren die niet meetelden. Die voor een deel – zeker niet allemaal – gepest werden, maar ze waren wel allemaal in een isolement terechtgekomen. Zonder vrienden, zonder vriendschappen. Het merkwaardige was, dat de groepsleiding en ook de staf geen oog hadden voor de eenzaamheid onder die jongeren. Het eerste boek dat ik erover schreef heette Randfi guren in duplo. Door de uithuisplaatsing waren ze op de eerste plaats hun achtergrond kwijt. Zonder vrienden dus, en dan komen ze in een groep terecht waar ze opnieuw zonder vrienden zijn. Dat thema is dan ook de basis geworden voor mijn proefschrift. Het onderwerp heeft me eigenlijk altijd beziggehouden. Ik ben er toen achter gekomen dat het ook wel met individuele factoren te maken had. Eigenlijk waren al die eenzame geïsoleerde jongeren afwijkend. Toen kwam ik op het idee om na te gaan wat er zou gebeuren als je die geïsoleerde jongeren in één groep samenbrengt. Toevallig deed zich destijds de gelegenheid voor om een nieuwe groep te starten voor jongens in de lagereschoolleeftijd. In die groep heb ik toen allemaal jongeren geplaatst die in hun eigen groep geen plek vonden. Mijn gedachte was dat zij samen een nieuwe eenheid zouden kunnen vormen en zo met elkaar overweg zouden kunnen. Een dergelijke onderzoeksopzet zou overigens vandaag de dag niet door de ethische commissie gekomen zijn, maar daar hadden we destijds nog geen last van. Maar ook in die groep waren er weer jongeren die aan de rand terechtkwamen. Als het om dat proces gaat, is hier dus duidelijk ook sprake van een groepsmechanisme. Met dat onderzoek is mijn belangstelling voor vriendschappen begonnen. Maar werkend in de jeugdzorg stuit je op zoveel andere problemen dat ik me toen niet langer met dat thema heb beziggehouden. Wat dat betreft ben ik ook een generalist. Niet iemand die zich een leven lang bezighoudt met autisme, hechting of suïcide. In mijn afscheidsrede ‘Kinderen (z)onder vrienden’ ben ik weer op het belang van vrienden teruggekomen.