De Voogdijraad verzocht in de jaren dertig van de vorige eeuw een ondertoezichtstelling omdat het desbetreffende meisje ‘veel en laat met mannen uitgaat en zodoende op de verkeerde weg dreigt te geraken’. In de jaren zestig schreef een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming in een dergelijk verzoek dat deze minderjarige ‘elke avond uitgaat en dan te laat en soms in het geheel niet thuiskomt’ en ‘zij veel omgang heeft met allerlei jongens’. In de jaren negentig las de kinderrechter in het verzoek tot ondertoezichtstelling, dat ‘de ouders het gedrag van hun dochter niet begrijpen en zij zich niet bij machte voelen haar op te vangen’. Uit deze voorbeelden kunnen we niet alleen afleiden waarom men bepaalde opvoedingssituaties zo slecht vond dat de rechter daarin moest ingrijpen, maar ook welke opvoedingsidealen worden onderschreven.