Een professionele wielrenner zonder ‘moraal’ komt de berg niet op in een zware etappe van de Tour de France.1 Met professionals als leraren, advoca- ten, gezinsvoogden, en rechters is het eigenlijk niet anders. Ze kunnen een eind komen zonder moraal maar de top zullen ze uiteindelijk niet halen. Dat wil zeggen: echt goed werk, in de brede zin van het woord, zullen ze niet leveren. Want echt goed werk vertoont niet alleen de trekken van bij- na ambachtelijk vakmanschap, wetenschappelijk onderbouwde expertise, technische en methodische voortreffelijkheid, een door gedegen training gecultiveerd oordeelsvermogen. Echt goed professioneel werk is werk dat ook de toets van morele kritiek doorstaat, en meer dan dat, het is werk dat morele lof oogst omdat met minder dan het beste geen genoegen geno- men is. En gaat het hier om goed werk, dan kan het niet anders dan ook over de ‘goede werker’ gaan, zeker als we het over professionals hebben. Het bekende en wijds opgezette Amerikaanse Good Work onderzoekspro- ject brengt echt goed werk behulpzaam op formule met drie E’s. De E van excellent werk, van werk dat ethisch deugt, maar ook, ten slotte, van werk dat zinvol (noem het ‘enerverend’ of ‘engagerend’) is voor degene die het uitvoert, de goede professionals dus (Good Work Project team, 2008, p. 5). Die drie hangen onlosmakelijk samen als in een driedubbele helix (idem) maar we concentreren ons in deze beroepsethische bundel op de ethische dimensie van goed werk.