Ericsson (2006) presenteert drie hypothesen over het aanleren van vaardigheid, namelijk de; (1) ervaringshypothese – vaardigheid is een functie van ervaring –, (2) hypothese van gerichte oefening – vaardigheid is een functie van oefening – en (3) talenthypothese – vaardigheid is een functie van talent. In deze studie worden deze drie hypothesen bestudeerd in de context van drie verschillende opleidingsroutes tot eerstegraads leraar, namelijk de Eerst de Klas (EDK-opleidingsroute), Onderwijstraineeship (OTS-opleidingsroute) en reguliere opleidingsroute. Vaardigheid in lesgeven is gemeten met het ICALT lesobservatieinstrument. Verschillen in vaardigheid zijn bestudeerd binnen twee ontwerpen. In het eerste ontwerp worden verschillen tussen 52 eerstejaars EDK-trainees en 41 eerstejaars OTS-trainees en 52 gecertificeerde eerstegraads starters bestudeerd. In het tweede ontwerp verschillen tussen 53 tweedejaars EDK-trainees en 34 tweedejaars OTStrainees en 53 gecertificeerde eerstegraads starters. Gekeken naar het eindniveau blijken opleidingsroutes niet te verschillen in gemiddelde of spreiding van vaardigheid. Dit kan goed worden begrepen vanuit de hypothese van gerichte oefening en deels vanuit de ervaringshypothese, maar niet vanuit de talenthypothese. De spreiding van vaardigheid is binnen alle opleidingsroutes groot. Hoewel gecertificeerde starters gemiddeld genomen voldoende scoren, scoort grofweg 20% onvoldoende op basisvaardigheden als klassenmanagement. Resultaten geven aanleiding om de rol van gerichte oefening binnen de lerarenopleiding nader te bestuderen.