Sinds een jaar of vijftien past men de gehechtheidtheorie van Bowlby (Bowlby, 1969;1973) toe in empirisch onderzoek naar aspecten van religie van adolescenten en volwassenen (Granqvist, 2002; Granqvist & Hagekull, 1999; 2001; Kirkpatrick, 1992; 1994; 1995; 1999; Kirkpatrick & Shaver, 1990; 1992). Opmerkelijk is dat gehechtheid tot nu toe nauwelijks in verband gebracht werd met religie van kinderen (Dickie, Eschleman, Merasco, Shepard, Vander Wilt, & Johnson, 1997; de Roos, Miedema & Iedema, 2001). In het onderhavige onderzoek gaat de aandacht vanuit een westers christelijk perspectief naar het effect van gehechtheid en socialisatie op één element van religie van jonge kinderen, namelijk op hun Godsbeelden. Met Godsbeelden bedoelen we ideeën van kinderen over mogelijke karaktereigenschappen van God, bijvoorbeeld God als een liefdevolle, troostende, machtige en/of straffende entiteit (cf. de Roos, Iedema & Miedema, 2001).