Een warme lenteavond in mei in de tuin. Onbeholpen probeert een meikever los te komen van het gazon om er vervolgens als een projectiel vandoor te snorren. In het gazon zijn de gaten te zien, waaruit zij en haar soortgenoten te voorschijn zijn gekropen. Daar onder de zoden heeft zij zich drie tot vijf jaar lang als engerling te goed gedaan – niet tot ons genoegen – aan de wortels van de grasplanten. Nu heeft ze een paar weken de tijd om een maat te zoeken, te paren en opnieuw onder de grond haar eieren af te zetten. Ja, en dan zit het erop. Je zou dus kunnen zeggen dat een meikever het middel is van een engerling om nieuwe engerlingen te maken. Kwestie van gezichtspunt! Bij de eendagsvlieg is het nog extremer. Als de nimf na een onderwaterbestaan van zo’n jaar of twee het water uitklimt en vervelt tot een gevleugelde haft, dan heeft die een kleine dag om aan de zwier te gaan en dan is het gedaan.
Het zijn de verschillende vormingsfasen van de individuen, de afzonderlijke schakeltjes in de veelsoortig uitwaaierende ketens van het leven. Nou ja, alleen zolang de voortplanting doorgaat. Want hoe goed en doelmatig een individu ook is toegerust, zodra zijn fraaie eigenschappen er niet toe leiden dat hij replica’s van zichzelf in deze wereld zet, is hij het einde van een doodloopende evolutionaire lijn. Voortplanting is het sleutelwoord; voortplanting houdt het schier eindeloze proces van de evolutie gaande, waarbij telkens frisse nieuwe individuen hun versleten voorlopers opvolgen.