De Inspectie (2019) heeft aangetoond dat er (te) veel leerlingen zijn met een dyslexieverklaring. In groep 8 gaat het om 7,5% van wie 6,5% met ernstige enkelvoudige dyslexie (EED). Nog een heel opvallend feit: in de eerste klas van het voortgezet onderwijs stijgt de proportie tot 11,5%, om ten slotte, bij het eindexamen, op 14% uit te komen. Op basisscholen met overwegend NT1/midden en hogere SES-populatie zijn het er meer dan op scholen met overwegend NT2/lagere SES-populatie. Beide bevindingen kloppen niet met de standaard en de criteria van het Protocol Dyslexie Diagnostiek & Behandeling 2.0 (PDD&B 2.0), want op het niveau van groep 8 gaat het, volgens vastgestelde standaard, om 3,6% met EED (Blomert, 2006a, 2006b; PDD&B 2.0, 2013) en de criteria sluiten NT2 en/of lagere SES-populatie niet uit. De vraag is dus of de standaard en de criteria, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, deugen. Beter gezegd: de vraag is of dat onderzoek wellicht achterhaald is door voortschrijdend inzicht.
Voorstellen tot bijstelling van het protocol om de overdiagnose te beperken
Volgens het PDD&B verloopt het diagnostisch onderzoek in vier stappen. Stap 1. Is er sprake van ernstige lees- en spellingsproblemen (criteriumvariabelen voor verwijzing naar diagnostiek)? De criteriumvariabelen zijn woordlezen en spelling. Standaarden: snelheid van woordlezen bij laagste 10%, of spelling bij laagste 10% en woordlezen bij laagste 16%. Deze resultaten dienen op drie achtereenvolgende meetmomenten van het leerlingvolgsysteem (LVS) behaald te worden. De periode waarop het PDD&B van toepassing is, is de leeftijd van 7-12 jaar, ofwel groep 3-8 van het primair onderwijs. Strikt toegepast, dat wil zeggen zonder de uitsluitingen die gedicteerd worden in stap 2-4, zijn deze standaarden al een bron van problemen. Er is berekend dat, wanneer de standaard van laagste 10% bij snelheid van woordlezen op drie opeenvolgende meetmomenten wordt toegepast in de genoemde periode, het percentage gegadigden oploopt van 4% (eind groep 4) tot 13% (midden groep 8) (Keuning, Verhoeven & Vloedgraven, 2014). Dat betekent dat de criteria van stap 2-4 een reductie dienen te realiseren van tegen de 10% om in groep 8 op 3,6% uit te komen. Waarom lukt dat niet?