Bij wijze van afsluiting
Aan films waarin angstaanjagend kroost ten tonele wordt gevoerd bestaat dus geen gebrek. Opvallend is, dat jongens meer als monstrueus en demonisch worden afgeschilderd dan meisjes. Dit springt in ieder geval onmiskenbaar in het oog in het geval der psychopaten. Het zijn vooral jongens en minder meisjes, die zich overgeven aan volstrekt gestoord en destructief gedrag. Maar meisjes kunnen er ook wat van. Saillant is dat hun slachtoffers over het algemeen vrouwen zijn en meer in het bijzonder moeders. Moeders moeten het veel meer dan vaders ontgelden. Me dunkt, niet zo’n spectaculaire zaak als men beseft dat moeders in discussies over falende opvoedingspraktijken dikwijls eerder dan vaders het mikpunt van soms felle kritiek vormen. Bovendien zou het feit, dat de makers van de door mij centraal gestelde films vooral mannen zijn, hier een rol kunnen spelen. In zekere zin stuiten we in die rolprenten namelijk op masculien getinte gendervoorstellingen, in dit geval gekenmerkt door disproportionele uitvergrotingen, die reminiscenties oproepen aan het Oedipouscomplex. Het gaat echter niet om louter idiosyncratische, maar in brede lagen van de samenleving voorkomende voorstellingen. Ook hier geldt dat filmmakers – weliswaar op een specifieke wijze – iets aan de samenleving teruggeven, wat ze er eerst – soms na uitvoerig onderzoek – uit hebben opgevist.
In het geval van films over duivelse invloeden valt te constateren, dat jongens meer doen aan een actieve aanbidding van de duivel en demonen en meisjes meer hun lijdend voorwerp vormen. Ook hier dus een weliswaar disproportionele, maar tamelijk stereotiepe gendervoorstelling. Bij de zichtbare fysieke monsters valt hun sekse vaak niet eens precies vast te stellen en is er voor zover dat wel het geval is meestal geen sprake van disproportioneel uitvergrote genderrepresentaties. Het accent ligt hier juist op de immuniteit voor socialiserende inspanningen in de een of andere gangbare genderrichting als gevolg van ernstige lichamelijke afwijkingen. Het fantastische en huiveringwekkende waarop we stuiten in rolprenten mag dan volstrekt extreem lijken, het blijkt altijd weer nauwer met de werkelijkheid verbonden dan we op het eerste gezicht geneigd zijn te denken. Niet alleen als het gaat om de vindingrijke en afschuwwekkende verbeelding van heel concrete angsten en obsessies, maar ook om het tonen van extreme voorbeelden met het doel er niet naar te leven en te streven. Een belangrijke vraag is ten slotte, waarom veel mensen er geld en energie voor over hebben om bijvoorbeeld uiterst ijzingwekkende rolprenten over reproductie- en socialisatie-ellende te bekijken. Beschouwen ze die gruwelijke films als een soort ‘neo-mythologie’ met een in laatste instantie stichtend karakter (cf. Verrips, 2001)? Of gaat het bij het bekijken daarvan om het beleven van iets geheel anders? Een duidelijk antwoord op deze vragen valt niet gemakkelijk te geven, daar gedegen onderzoek naar wie waarom horrorfilms bekijkt nauwelijks is gedaan. Aan speculaties echter geen gebrek.