Een depressieve stoornis is een van de meest voorkomende en ingrijpende psychische stoornissen onder jongeren in Nederland (Nuijen & Van Bon-Martens, 2018). Jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) vormen daarbinnen een bijzondere risicogroep: in vergelijking met normaal begaafde jongeren hebben zij een verhoogd risico om als volwassene een depressieve stoornis te ontwikkelen (Cooper, 1996; Hurley, Folstein, & Lam, 2003; Meins, 1993; Richards et al., 2001). In de adolescentieleeftijd zelf komen depressieve stoornissen waarschijnlijk minstens even vaak voor bij jongeren met als zonder een LVB (Dekker & Koot, 2003; Emerson, 2003; Platt, Keyes, McLaughlin, & Kaufman, 2018; Richards et al., 2001). Er zijn aanwijzingen dat depressieve stoornissen vaak gemist worden in de diagnostiek bij jongeren met een LVB (Lakeman, Bodden, & Tromp, 2017).
In dit artikel gebruiken we de term ‘licht verstandelijk beperkt’ om een groep jongeren te beschrijven met een IQ tussen de 50 en 85, en daarnaast problemen in het aanpassingsvermogen. Deze groep omvat 10-15% van de Nederlandse bevolking en bestaat uit jongeren met een zwakbegaafdheid (IQ tussen 70-85) of een licht verstandelijke beperking (IQ tussen de 50 en 70). Er is betrekkelijk weinig recent onderzoek naar het ontstaan, verloop en behandeling van depressieve klachten bij jongeren met een LVB. Effectstudies naar de behandeling van depressieve klachten bij adolescenten richten zich doorgaans op homogene onderzoekspopulaties met enkelvoudige problematiek, waarbij een LVB vaak een exclusiecriterium is. Gezien de complexiteit van de problematiek van jongeren met een LVB en depressie, waaronder de beperkingen in het cognitief functioneren, aanpassingsvermogen en sociaal-emotionele ontwikkeling, is het maar zeer de vraag of onderzoeksbevindingen gebaseerd op de normale populatie gegeneraliseerd kunnen worden naar jongeren met een LVB (Neijmeijer, Moerdijk, Muusse, & Veneberg, 2010).