De opvoedings- en onderwijswetenschappen hebben net als de geneeskunde en de rechtswetenschappen een praktijk als object van studie. Daarin onderscheiden ze zich van veel andere wetenschappen, bijvoorbeeld van die van de psychologie die het gedrag van mensen bestudeert of de sociologie die zich richt op de werking van sociale systemen. Een opvoedings- en onderwijspraktijk bestaat niet alleen uit een ‘manier van doen’, maar ook uit een ‘manier van spreken’. Beide zijn nauw met elkaar verbonden, of beter nog: ze impliceren elkaar. Er zijn manieren van doen en spreken over opvoeding en onderwijs die zich van het alledaagse doen en spreken hebben losgemaakt. Hier valt te denken aan wat de politiek doet en zegt met betrekking tot opvoeding en onderwijs, maar ook aan wat de wetenschap ten aanzien ervan doet en zegt. De manier waarop de opvoedings- en onderwijswetenschappen doen en spreken stellen hen in staat – met een zeker gezag – uitspraken te doen over hoe je het best opvoeding en onderwijs zou kunnen inrichten en vormgeven. En daarbij hebben ze niet alleen de politiek op het oog, maar ook de praktijk van opvoeding en onderwijs.