Wie zal de opvoeders opvoeden? : Kindermishandeling en het recht van het kind op persoonswording

Wie zal de opvoeders opvoeden? : Kindermishandeling en het recht van het kind op persoonswording

Gratis

Omschrijving

[Proefschrift 1186 pagina's]

- Samenvatting

 

Kindervolkenrecht

In deze studie wordt - op een breed fundament van sociaal-wetenschap­pelijke (in het bijzonder psychologische en juridische) bevindingen en citaten - een mensenrechtelijke analyse gegeven van grondslag en strek­king van het Verdrag inzake de rechten van het kind, met als doel te komen tot in het licht van die grondslag en strekking adequate rechts-politieke voorstellen en richtlijnen ter operationalisering van de verdrags­rechtelijke secundaire (aanvullende en desnoods geheel of gedeeltelijk vervangende) opvoedingsverantwoordelijkheid van de staat.

Hoewel psychologie — in het bijzonder ontwikkelingspsychologie en (ontwikkelings)psychopathologie — en pedagogiek in deze studie een bepalende rol spelen, is dit werk toch eerst en vooral het verslag, in vier boeken, van een zoektocht naar grondslag en geest van het kindervolken­recht, en als zodanig een beschrijving, vanuit mensenrechtelijke optiek — of liever: vanuit een optiek van mensenrechten als rechtsbeginselen -, van (recente) aanvang en (prille) voortgang van dat (in neologische zin) nieuwe rechtsgebied. Kindervolkenrecht is het rechtsgebied, de interna­tionale (universele) rechten van het kind betreffende, dat de omtrek en inhoud van de secundaire opvoedingsverantwoordelijkheid van staten in kaart wil brengen. Het vertrekt daarbij vanuit (het fundamentele rechts­beginsel van) het recht van het kind op optimale persoonswording (dat is het opgevoed worden tot optimale rationaliteit, moraliteit en authenti­citeit), en heeft als bodem het kernrecht van het kind op minimale per­soonswording (het geheel van sociaal-pedagogische waarborgen tegen kindermishandeling in de vijf varianten fysieke of lichamelijke mishandeling, fysieke of lichamelijke verwaarlozing, psychische of emotionele mis­handeling, psychische of emotionele/affectieve verwaarlozing en 'incest*/ sexueel misbruik/sexuele kindermishandeling). Het kindervolkenrecht beoogt de sociaal-pedagogische operationalisering van de persoonswor-dingsrechten van het kind. In het bijzonder stelt het zich ten doel de juri­disering (nationaal-constitutionele verankering en vastlegging/uitwerking in nationale wetgeving en beleid) van de Trias pedagogica (de rechtssta­telijke driehoeksverhouding staat-ouders-kinderen).

Internationaalrechtelijke constitutie van die trias is het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het recht van het kind op optimale per­soonswording is de kindervolkenrechtelijke term voor het ontwikkelings­psychologische/pedagogische belang van het kind als achterliggend, dra­gend en leidend beginsel van dat Verdrag.

Universele kinderrechten

Het Verdrag inzake de rechten van het kind (VRK) is op 20 november 1989 unaniem door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen, en iets meer dan negen maanden later, op 2 september 1990, in werking getreden. Het Verdrag geldt inmiddels voor vrijwel de gehele statengemeenschap. Slechts twee staten zijn nog geen partij (So­malië en de Verenigde Staten). Nederland, één van de hekkesluiters, is sinds 8 maart 1995 aan het Verdrag gebonden. De staten die partij zijn bij het Verdrag, vertegenwoordigen circa 95% van de wereldbevolking. Ratificatie door de VS zou dit percentage op bijna 100 brengen. Omdat de VS het Verdrag wei al heeft ondertekend, is het niet ver van de waar­heid te spreken van een universeel Verdrag, althans van universele kin­derrechten.

Kindermishandeling

Hamvraag in deze studie is: hoe verhouden zich de (universele) kinder­rechten in het VRK tot het (universele) fenomeen kindermishandeling, toegespitst op de Nederlandse situatie? Om deze vraag te kunnen beant­woorden, zijn twee zaken onderzocht. In de eerste plaats het rechtskarak-ter van de verdragsbepalingen. Dat wil zeggen: gaat het voornamelijk om inspanningsverplichtingen, of gaat het (ook) om resultaatsverplichtingen? In de tweede plaats: de omvang en ernst {sequelae) van het fenomeen kindermishandeling in Nederland.

Om met dat laatste te beginnen. Op basis van diverse onderzoe­kingen (Amerikaanse zowel als Nederlandse) kan - grosso modo - ge­steld worden dat elk jaar minimaal 2,5% van de minderjarigen valt onder wat wij in Nederland onder kindermishandeling verstaan. Het gaat dan om ten minste 80.000 kinderen per jaar. Zij behoren tot de veel grotere categorie kinderen die zich bevinden in (ernstig) bedreigende opvoedings­situaties* Bijvoorbeeld kinderen met alcoholistische, depressieve, psycho­tische, zwakbegaafde, gewelddadige of doorlopend ruziënde ouders, of kinderen die (anderszins) opgroeien in gezinnen met een niet warme op­voedingsstijl. Niet zelden gaat het dan om een cumulatie van problemen die in de kem te maken hebben met ernstige persoonlijke beperkingen van ouders welke gepaard gaan met een liefdeloze of zeer ambivalente houding ten opzichte van het kind* Op basis van wat we inmiddels weten over de ernstige tot zeer ernstige ontwikkelingspsycho(patho)lögische (sociaal-emotionele), sociaal-economische (uitval en criminaliteit) en sociaal-pedagogische gevolgen van kindermishandeling (veelal transgene-rationeel: de sociaal-emotionele/pedagogische gevolgen, bij met-rehabi­litatie, voor de volgende generatie), kan bovendien gesteld worden dat kindermishandeling niet alleen een grootschalig maar ook een rampzalig maatschappelijk fenomeen is. Rampzalig alleen al qua vernietiging van menselijk en maatschappelijk 'kapitaal/

Betekent dit nu ook dat in Nederland op grote schaal en op grove wijze de verplichtingen onder het VRK worden geschonden?

 

Ernstige en systematische mensenrechtenschending?

Geheel los van het Verdrag kan worden gesteld dat kindermishandeling een schending is van het recht van elk mens op lichamelijke en geeste­lijke integriteit en op vrijwaring van onmenselijke en vernederende be­handeling of bestraffing. Beide rechten gelden ook in privé-verhoudingen, dus tussen vaders en moeders en tussen ouders en kinderen. De Neder­landse overheid dient deze rechten zo veel mogelijk te waarborgen. Inge­val van massale schending (zoals bij kindermishandeling) is zij daarbij gehouden tot een (structurele) preventieve benadering (VAN boven). Is zij daarin op grove (stelselmatig-'medeplichtige') wijze nalatig, dan betekent dit dat er in Nederland sprake is van een situatie van ernstige en syste­matische mensenrechtenschendingen (theoretisch zou dat de Verenigde Naties het recht geven in Nederland op enigerlei wijze te interveniëren). De Nederlandse overheid is evenwel ook gehouden de privacy van haar burgers zo veel mogelijk te respecteren. Het plaatsen van een poli­tieagent, of desnoods een hulpverlener, in elke huis- en slaapkamer zou — zelfe als daarmee elke vorm van (vrouwen- en) kindermishandeling kon worden voorkomen — vermoedelijk door (nationale en internationale) rechters als een in een democratie te ver gaande inbreuk op de privacy worden beschouwd. De vraag is dan of er geen andere positieve (met name preventieve) maatregelen mogelijk zijn. En in hoeverre het VRK tot het nemen van verschillende positieve (preventieve) maatregelen ver­plicht.

 

Positieve (preventieve) maatregelen

Voorop dient te worden gesteld dat het VRK voor een rijk land als Ne­derland nauwelijks of geen ruimte laat voor een financieel verweer tegen het nemen van maatregelen die als zinvol zijn te beschouwen. De vraag wordt dan: welke — desnoods verstrekkende en kostbare - (positieve) maatregelen zijn (in de eerste plaats vanuit een preventieve optiek) als zinvol te beschouwen? En hoe actief of nalatig is de Nederlandse over­heid in het uitvoeren van thans reeds denkbare maatregelen en het ver­richten van onderzoek naar nieuwe of betere maatregelen?

Twee wegen zijn thans denkbaar. Het VRK kan artikelsgewijze op zinvolle (positieve/preventieve) maatregelen worden uitgevlooid. Of het VRK kan op zijn grondslag en strekking worden onderzocht, om in het licht daarvan de bepalingen - en de naleving ervan - aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. De eerste weg is weinig vruchtbaar. Uitspra­ken met de strekking dat het Verdrag feitelijk niet meer is dan een multi-interpretabele intentieverklaring, lijken vooral afkomstig van juristen die op die weg enige 'positivistische' (regelgerichte en regelgeleide) schreden hebben gezet. De tweede (beginselgerichte en beginselgeleide) weg lijkt meer lonend, al is ook hij niet zonder valkuilen, en bovendien nog gro­tendeels ongebaand. Van de poging die weg te bewandelen, is deze studie het verslag.