Als bij een kind jonger dan 4;6 jaar, het stotteren minder dan een half jaar voor de intake bij de logopedist is begonnen, dient deze mogelijk natuurlijk herstel te monitoren. Het monitoren gaat over in een reguliere behandeling als de stotterernst negen tot twaalf maanden na het ontstaan van stotteren niet duidelijk* is afgenomen ten opzichte van de stotterernst kort na het ontstaan. Is het stotteren wel duidelijk afgenomen, dan kan het monitoren worden voortgezet zolang het herstel zich voortzet. Als het herstel niet meer doorzet wordt behandeling gestart. De logopedist dient bij kinderen tot en met zes jaar (tot en met groep twee van de basisschool) de risicofactoren op blijvend stotteren te inventariseren** en mee te nemen bij de beslissing om te gaan monitoren (en hoe lang), dan wel meteen met behandelen van stotteren te starten. De risicofactoren die in deze overweging zwaar wegen zijn: het kind is vijf jaar of ouder; er is blijvend stotteren in de familie; het kind is een jongen; het stotteren bestaat al een jaar of langer zonder duidelijke verbetering. Overige risicofactoren die meewegen zijn: het kind heeft zwakke fonologische of spraakmotorische vaardigheden; een zwakke taalontwikkeling; over een langere periode een bovengemiddelde taalontwikkeling samen met stotteren; het temperamentskenmerk negatieve reactiviteit; er zijn bijkomende stoornissen. De logopedist dient behandeling niet (langer) uit te stellen als (1) het kind onder het stotteren lijdt of weerzin krijgt om te communiceren (2) ouders het stotteren ook na het advies- of voorlichtingsgesprek nog steeds erg belastend vinden of onvoldoende vertrouwen hebben in een beleid van monitoren. De logopedist wordt aanbevolen bij kinderen vanaf groep drie van de basisschool, adolescenten of volwassenen met een hulpvraag op gebied van stotteren, op grond van een inventarisatie van ICF-elementen, samen met de hulpvrager te bepalen welke behandeldoelen geïndiceerd zijn voor de persoon die stottert. Gelijktijdige aanwezigheid van stotteren en een taalontwikkelingsstoornis mag niet leiden tot vertraging van een geïndiceerde stottertherapie. In het geval van andere comorbiditeiten bij stotteren zoals een angststoornis of een depressie, dient geprioriteerd te worden in welke volgorde de diverse therapieën gegeven moeten worden.