Tussen 2016 – 2018 vond the Nationaal onderzoek pesten in het Primair Onderwijs plaats.
Doel van het Nationaal onderzoek Anti-pestprogramma’s was de effecten van anti- pestprogramma’s op pesten en gepest worden binnen één schooljaar te toetsen in de Nederlandse onderwijspraktijk, volgens de meest rigoureuze wetenschappelijke standaarden, en met inbegrip van moderatie door ernst van pesten, ernst van problemen in de klas en programma-integriteit. De bevindingen zijn gepubliceerd in 'Wat Werkt Tegen Pesten?’ en blijken pover te zijn. Uit het Nationaal onderzoek blijken de Kanjertraining, Prima en SW PBS niet of zeer weinig effectief terwijl KIVA niet aan het onderzoek heeft deelgenomen. Slechts een paar programma’s blijken deels, en onder bepaalde voorwaarden, effectief.
Vergelijkbaar met het onderzoek naar Anti-pestprogramma’s zijn, in samenwerking met de Universiteit van Utrecht, data verzameld in de groepen 6, 7 en 8 van het PO. Resultaten van wetenschappelijk onderzoek op basis van deze data laat zien dat het Rots en Water programma echter wel positieve effecten oplevert.
Het wetenschappelijk artikel dat hierover is geschreven is voor publicatie aangeboden aan het wetenschappelijk tijdschrift ‘Klinische Psychologie’. Het is onderwerp geweest van double blind peer review en goed bevonden waarna publicatie volgde (april 2019) hetgeen de wetenschappelijke status van het artikel bevestigt.
Samenvatting
Het doel van de studie was om veranderingen in sociale veiligheid (pesten en gepest worden), competentiebeleving (zelfregulatie, globaal zelfvertrouwen en sociale acceptatie) en depressieve gevoelens te onderzoeken wanneer het interventieprogramma Rots en Water (R&W) wordt toegepast. Ook werd onderzocht of er sekseverschillen waren in veranderingen. Een totaal van 1203 basisschoolleerlingen tussen de 7 en 14 jaar oud (M = 10,08; SD = 0,97; 48,6% meisjes) participeerden in het onderzoek; ze waren afkomstig van 17 scholen die random zijn toegewezen aan de interventiegroep (11) of de controlegroep (6), en vulden voor en na de interventie vragenlijsten in. Wanneer de voor- en nameting apart voor de interventiegroep en de controlegroep werden vergeleken, rapporteerden kinderen in de interventiegroep een afname in twee vormen van pesten, een afname in bijna alle vormen van gepest worden, rapporteerden ze een hogere mate van zelfregulatie, globaal zelfvertrouwen en sociale acceptatie en een afname in depressieve gevoelens. In de controlegroep werden slechts twee veranderingen gevonden. Wanneer verschillen tussen de interventiegroep en controlegroep in verandering over tijd werden onderzocht, bleek dat zij verschilden op twee vormen van pesten (fysiek gepest worden, pesten ‘overig’), op zelfregulatie en zelfvertrouwen en op depressieve gevoelens. De leerlingen die R&W hadden gevolgd, rapporteerden sterkere verbeteringen dan de leerlingen in de controlegroep. Er werden geen sekseverschillen gevonden in veranderingen over tijd tussen de verschillende groepen en ook niet binnen de interventiegroep. Het lijkt belangrijk om onderscheid te maken tussen verschillende vormen van pesten en gepest worden. Resultaten geven geen aanleiding voor een seksespecifieke aanpak van R&W. Implicaties voor vervolgonderzoek en de klinische praktijk worden besproken.