Waar denkt iemand (bijna onwillekeurig) ook aan, als hij dezer dagen over het element algemeen in opvattingen over algemene vorming spreekt? Aan het feit dat onze eeuw, door Ellen Key (1902) als de ‘eeuw van het kind’ uitgeroepen, de facto iets heel anders is geworden: het is de eeuw van de twee wereldoorlogen, van de volkerenmoorden, van honger en onderdrukking in de Derde Wereld, van de aantasting van het milieu en van de vrede bedreigende bewapeningswedloop. Of hij bedenkt – ook nog vrij globaal – dat we tegenwoordig, wetenschappelijk geïnformeerd, lijden aan een paradox. Aan de ene kant zijn de meesten van ons ervan overtuigd dat de materiële middelen en de wetenschappelijke en technische strategieën aanwezig zijn om een eind te kunnen maken aan de honger, de nood, de aantasting van het milieu en wellicht ook, op langere termijn, aan het op agressieve wijze uitvechten van belangentegenstellingen. Aan de andere kant weten we dat deze mogelijkheden ten gevolge van economische en politieke hindernissen voortdurend in twijfel getrokken en door ’s werelds loop tot illusies teruggebracht worden.
Maar hij denkt ook aan nog andere dingen. Bijvoorbeeld dat op dit moment de ‘algemene ontwikkeling’ (‘Allgemeinbildung’) en zeker de ‘algemene vorming’ (‘allgemeine Bildung’) van de pedagogische klassieken niet erg in trek zijn. De meeste afnemers van het onderwijssysteem geven de voorkeur aan diegenen die vlot en doelbewust, dus zonder op verbreding van de algemene kennis gerichte omwegen en het daarmee verbonden tijdverlies, hun opleiding hebben voltooid en in een vroeg stadium – zo mogelijk al tijdens de algemeen vormende opleiding – voor bepaalde specialisaties hebben gekozen. Aan de andere kant blijkt er op het einde van de rit voor diegenen die een algemene opleiding en vervolgens op een technische, vak- of hogeschool een beroepsopleiding hebben gevolgd, op de arbeidsmarkt geen plaats te zijn. Hoe dienen wij ons het algemene element van de algemene vorming – ik noem maar het voor ons meest nabije voorbeeld – met het oog op werkloze leraren en opvoedkundigen voor te stellen? Is algemene vorming denkbaar als toevluchtsoord waarin werklozen zich terugtrekken, kan ze worden aanbevolen als een soort heilzame basis waarop men kan teren? Nauwelijks lijkt me.
Maar ook de sterk wisselende mate van belangstelling die het concept algemene vorming bij pedagogen heeft gehad geeft te denken. Toen Ellen Key de hoop op een eeuw van het kind uitsprak betekende dit voor haar tegelijkertijd, duidelijk in navolging van Nietzsche, een pertinente afwijzing van de algemene vorming. Bezorgd om de individualiteit van kinderen, bezorgd vooral om ‘de originele types, de bijzonder begaafden’, wees ze de algemene vorming af als een spookbeeld dat verjaagd diende te worden uit de onderwijsprogramma’s en de hoofden van de ouders.3 Toen een zevental decennia later velen van ons (in Duitsland) zich onder meer gingen inzetten voor ‘Förderstufen’ (soort brugklassen) en ‘Gesamtschulen’ (soort middenscholen), was in hetgeen we hierover schreven wellicht nog een bepaalde opvatting van algemene vorming aan te treffen; de term algemene vorming (allgemeine Bildung) werd echter expliciet nauwelijks nog gebruikt. Wie nam er toentertijd, in het linkse en radicaal-democratisch liberale kamp, behalve de enkeling Heydorn, het woord vorming (Bildung) nog in de mond? De geesteswetenschappelijke pedagogiek liet, gedurende enkele jaren, überhaupt weinig van zich horen. En wie zich al meldde sprak niet over vorming (Bildung), maar over socialisatie, kwalificatie, competentie – en daarmee en bovenal over emancipatie. Daar is verandering in gekomen. Vandaag de dag is algemene vorming (Allgemein-bildung) weer een belangrijk thema. Voordien was er de ‘ommekeer’ (‘Wende’). Ik zal trachten deze ommekeer in mijn overwegingen te betrekken, zonder deze echter na te volgen. Tot zover mijn inleiding.
Ik zal mij in deze voordracht niet bezighouden met de vraag naar historische oorsprongen, respectievelijk de maatschappelijke omstandigheden die aan het ontstaan van de moderne opvattingen van algemene vorming hebben bijgedragen. Ik beperk mij tot het schetsen van tegenstrijdigheden en inconsistenties die tot nu toe zowel bij de ontwikkeling van het begrip algemene vorming, alsook pas goed bij de toepassing ervan een rol hebben gespeeld. Vervolgens zou ik enkele overwegingen met betrekking tot een aantal structurele kenmerken en desiderata van een actueel concept van algemene vorming naar voren willen brengen.