Dit boek gaat over lichamelijke mishandeling en verwaarlozing van kinderen in het gezin. Het opent met een analyse van kindermishandeling als maatschappelijk verschijnsel. Betoogd wordt dat kindermishandeling een sociaal construct is, dat wil zeggen een begrip dat zijn betekenis ontleent aan een visie op de sociale werkelijkheid en daarom qua betekenis per cultuur en per tijdsgewricht variëren kan. Betoogd wordt ook, dat een functie van het hanteren van het begrip kindermishandeling hierin gelegen is, dat het gebruik van het begrip kindermishandeling een rol speelt in de strijd tegen maatschappelijke wanorde. Zo is bijvoorbeeld het aandacht vragen voor seksueel misbruik van kinderen een middel bij het zich keren tegen de machtsongelijkheid tussen en mannen en vrouwen. Tegelijk functioneert het begrip kindermishandeling als een middel in de jeugdhulpverlening en de jeugdbescherming om bepaalde groepen ouders tot de orde te roepen.
In het tweede hoofdstuk wordt deze brede telescopische blik ingeschoven. Na een bespreking van verklaringsmodellen waarin factoren op macro-, meso- en microniveau geordend zijn, concentreer ik de aandacht op de ouder-kind-relatie. Enerzijds wordt benadrukt dat de kwaliteit van leefomstandigheden, contextuele factoren genoemd, van invloed is op de wijze waarop ouders aan de relatie met hun kinderen vorm geven. Stressoren op dat vlak kunnen de betrekking tussen ouders en kinderen ernstig onder druk zetten en spelen dus een belangrijke rol bij het verwaarlozen of mishandelen van kinderen. Niettemin gaat de aandacht in het tweede hoofdstuk met name uit naar de betrekking tussen ouder en kind, meer dan naar de omstandigheden waarbinnen deze vorm krijgt. In dat kader wordt aandacht besteed aan kenmerken van ouders die hun kinderen mishandelen. Daarbij gaat het niet om kenmerken in het algemeen, maar om de wijze waarop ze de betrekking tot hun kinderen en hun ouderschap beleven onder meer in het licht van hun eigen voorgeschiedenis. Met behulp van het aan Caroline Newberger ontleende begrip ‘pedagogisch besef’ (parental awareness) wordt de research naar deze kenmerken in een pedagogisch kader geplaatst.
Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de vraag aan de orde inhoeverre het mogelijk is om, met het oog op mishandeling en verwaarlozing van kinderen, te spreken over risicogezinnen. De vraag is dan wat deze risicofactoren zijn en of het op basis van deze risicofactoren mogelijk is mishandeling of verwaarlozing te voorspellen. Het belang van deze kwestie is dit. Aan het moment waarop er wordt ingegrepen in het belang van een verwaarloosd of mishandeld kind is vaak al een geschiedenis van problemen in het betreffende gezin voorafgegaan. Dit roept de vraag op of met vroegtijdiger hulp niet veel onheil voorkomen had kunnen worden.
In hoofdstuk 4 wordt een analyse gegeven van factoren die een rol spelen bij het succes dan wel het falen van hulp aan ouders die mishandelen of verwaarlozen. Betoogd wordt hier, dat men zich in de hulpverlening vaak te weinig rekenschap geeft van wat blijkens de uitkomsten van de analyse in hoofdstuk 2 kenmerkend is voor deze ouders. Meer in het bijzonder wordt hier stilgestaan bij hulpverlening in de thuissituatie, een vorm van hulp die sinds een jaar of tien steeds meer ingeburgerd is gaan raken in de jeugdhulpverlening.
Daarna wordt in hoofdstuk 5 de draad van hoofdstuk 3 weer opgepakt. In dit hoofdstuk gaat het om de vorm, de inhoud en de effecten van vroegtijdige hulp aan jonge gezinnen waar sprake is van een combinatie van een viertal clusters van risicofactoren: sociaal isolement, een gebrek aan sociale en materiële steun, een gebrekkig pedagogisch besef en een problematische voorgeschiedenis. In ons land is met vroegtijdige hulp aan jonge risicogezinnen nog nauwelijks ervaring opgedaan. Niettemin blijkt deze vorm van hulp mogelijkheden te bieden voor preventie van opvoedingsproblemen. Het boek eindigt daarom met een pleidooi om veel meer werk te maken van het actief aanbieden van mogelijkheden tot ondersteuning en hulp aan jonge ouders die in vrij moeilijke omstandigheden een start maken met het opvoeden van hun kinderen.
Samengevat is de kernvraag in dit boek van tweeërlei aard. In de eerste plaats gaat het om de vraag hoe het mogelijk is dat ouders het ondanks hun doorgaans beste bedoelingen zo schromelijk kunnen laten afweten tegenover hun kinderen. Zonder een gefundeerd inzicht in die vraag blijft elke vorm van hulp en preventie een slag in de lucht. In de tweede plaats gaat het om de vraag hoe hulpverlening en preventie zo goed mogelijk kunnen aansluiten bij ouders wier beschikbaarheid voor hun kinderen door persoonlijke en contextuele factoren dermate is ingeperkt, dat ze hun kinderen ernstig te kort doen, dan wel het risico lopen dat te gaan doen.