Baby’s huilen. Sommige baby’s huilen zelfs vrij veel. Huilen is het primaire communicatiemiddel waarover een baby beschikt (Zeifman & St James-Roberts, 2017). Hoewel huilen (en zelfs erg veel huilen) deel uitmaakt van de normale ontwikkeling (Akhnikh et al., 2014; Barr, 1990, 2006; Van der Veer, 2011), drijft het menig ouder tot wanhoop (Fairbrother et al., 2015). Het is een doordringend signaal dat door de hersenen wordt opgevangen in een “neural cry network” (Witteman et al., 2019) en een fysiologische reactie oproept (Out et al., 2010). Als het huilen ouders te veel wordt, kan dit leiden tot een verstoorde ouder-kindrelatie en in sommige gevallen zelfs tot mishandeling (Reijneveld et al., 2004), waaronder het door elkaar schudden van de baby met ernstig letsel of zelfs overlijden van de baby tot gevolg (het zgn. Shaken Baby Syndrome; Barr, 2006).
Sinds mensenheugenis worstelen ouders met de vraag hoe ze het beste met het huilen van de baby om kunnen gaan (Zeanah, 2020). Boeken met opvoedadvies besteden al eeuwenlang aandacht aan het onderwerp en het aantal boeken dat alléén huilen van baby’s als onderwerp heeft blijft toenemen (Ramos & Youngclarke, 2006). Ook het internet wemelt van de (vaak ongefundeerde en soms ronduit kwalijke) adviezen over wat te doen bij huilen: de Google zoekopdracht “stop baby crying” leverde in november 2022 171.000.000 treffers op. Het ontstaan van zogenaamde “huilpoli’s” (poliklinieken voor baby’s die excessief huilen) laat zien dat de nood bij ouders soms groot is. Iedere nieuwe (schijn)oplossing wordt dan ook met gejuich ontvangen: een wetenschappelijke studie (Ohmura et al., 2022) die slechts bevestigde wat ouders al lang wisten (een huilende baby ronddragen kan hem/haar soms bedaren) werd onlangs breed uitgemeten in de media: “Wetenschappers ontdekken hoe je huilende baby’s het best in slaap kunt krijgen!” (Volkskrant, 13 september 2022).
Huilende baby’s zijn inmiddels ook commercieel interessant: in sneltreinvaart worden allerhande technische snufjes op de markt gebracht die beloven het huilen te (helpen) stoppen: apps die, als je je smartphone naast de huilende baby houdt, pretenderen de reden voor het huilen aan te kunnen geven, bewegende apparaten waar baby’s op vastgegespt kunnen worden (Babocush) of elektrische schommelwiegjes (SNOO) die de baby in slaap zouden moeten schudden/wiegen, of speakertjes waar urenlang een ruis uit klinkt (white noise) die de huilende baby het zwijgen op zou moeten leggen. Dure programma’s en methoden om het huilen te stoppen (bijvoorbeeld The Happiest Baby; Karp, 2015) vinden gretig aftrek.
Het aanbod is breed en divers, maar de resultaten zijn – in tegenstelling tot wat er beloofd wordt – over het algemeen teleurstellend. Het lukt veel ouders niet om hun kind te bedaren, terwijl ze precies doen wat er in de boeken of op het internet wordt voorgeschreven. Ook professionele hulp biedt vaak geen soelaas: een recent onderzoek naar de ervaringen van Nederlandse ouders van excessief huilende baby’s met de professionele hulp die geboden wordt toont aan dat meer dan de helft hier (zeer) ontevreden over is (Van der Veek & Van Rosmalen, 2022). De onzekerheid van ouders wordt nog extra aangewakkerd door de tegenstrijdigheid van de verschillende adviezen (Luijk, Beijers et al., 2020; Luijk, Kok et al., 2020). Deze zijn grofweg in twee groepen te verdelen: adviezen waarin gesteld wordt dat je baby’s verwent als je ze oppakt, en je ze dus beter kunt laten huilen (negeren) om het zo af te leren, en adviezen waarin gesteld wordt dat baby’s zo snel mogelijk opgepakt dienen te worden (reageren), onder andere om zo een veilige gehechtheidsrelatie tot stand te brengen (Van der Veer, 2011).
Hoewel we beide adviezen al sinds de uitvinding van de boekdrukkunst terugzien in de opvoedingsliteratuur (bv. Conquest, 1848; Ford, 2013; Holt, 1894; Liedloff, 2004; Metlinger, 1473; Parkes, 1925; Wesley, 1835), lijken de huidige adviezen en de daarmee gepaard gaande discussie vooral terug te voeren op een debat dat in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw gevoerd werd tussen leertheoretici en gehechtheidstheoretici. In dit debat was de centrale vraag of een responsieve reactie op de huilende baby de waarschijnlijkheid van het toekomstig huilen zou vergroten of juist zou doen afnemen. Twee uitgesproken vertegenwoordigers in dit wetenschappelijke debat waren de Amerikaanse leertheoreticus Jacob ‘Jack’ Gewirtz (1924-2021) en de Canadees-Amerikaanse gehechtheidspionier Mary Ainsworth (1913-1999). De opvatting van Ainsworth dat hoe responsiever de moeder is, hoe minder waarschijnlijk het is dat de baby zal huilen (Bell & Ainsworth, 1972), stond diametraal tegenover het standpunt van Gewirtz – vanuit diens leertheoretische achtergrond zou het troosten van een huilende baby het huilen alleen maar bekrachtigen en daarmee zou de baby juist meer gaan huilen (Gewirtz & Boyd, 1977).
Wij zullen dit historische debat hier reconstrueren aan de hand van gepubliceerde en ongepubliceerde bronnen: discussies tijdens het Ciba-symposium 1 in 1961 (Foss, 1963), een recent ontdekte briefwisseling tussen Ainsworth en Gewirtz, wetenschappelijke artikelen van Ainsworth en Gewirtz in onder andere het tijdschrift Child Development, een interview met Ainsworth’s voormalig medewerkster Inge Bretherton, en Ainsworth’s openhartige besprekingen van haar botsingen met Gewirtz in brieven aan de mede-grondlegger van de gehechtheidstheorie, John Bowlby (AMWL: PP/BOW/B.3/2 2 ). Deze verschillende bronnen worden hier voor het eerst uitgewerkt tot een samenhangende wetenschappelijke reconstructie. Een zorgvuldige analyse van dit debat plaatst de moderne adviezen in historisch perspectief en laat ons zien hoe lastig het is een schijnbaar simpele opvoedingsvraag te beantwoorden (Van der Horst et al., 2020). Het kan ons tevens helpen het huidige debat beter te begrijpen en laat en passant zien dat niet alleen ouders maar ook onderzoekers regelmatig voor een raadsel staan en zich tot op zekere hoogte laten leiden door persoonlijke aannames en overtuigingen.