In de jeugdhulpverlening spelen zich vergelijkbare processen af. Wanneer een jongere, ondanks negatieve consequenties van bepaald gedrag, geen actie onderneemt, dan zijn hulpverleners en trajectbegeleiders vaak geneigd om de jongere te confronteren met de negatieve consequenties van het gedrag of met de noodzaak om iets te veranderen. De gedragsproblemen die de jongeren hebben, kunnen makkelijk leiden tot botsingen met de regels en lijken confrontaties door de trajectbegeleiders bijna op te roepen. ‘Ik heb hem precies verteld wat ik er van dacht. “Als je geen opleiding gaat volgen dan komt er weinig van je toekomst terecht.” “Jij moet iets aan je houding doen.” De jongere is ‘niet gemotiveerd’, wordt dan ook wel gezegd.
Motivatie en motiveren
Hoe begrijpelijk een confronterende aanpak door een begeleider ook mag zijn en hoe helder de inzichten in het gedrag van de jongere, het positieve effect van zo’n confrontatie is meestal beperkt. Vaak trekt de jongere zich terug, biedt hij passief of actief verzet en wordt niemand er veel beter of wijzer van. Zo’n confronterende aanpak is gebaseerd op twee aannames. De eerste aanname is: iemand is wel of niet gemotiveerd. lemand is gemotiveerd en verandert zijn gedrag, of iemand is niet gemotiveerd en verandert zijn gedrag niet. Volgens deze aanname bestaan daar geen gradaties tussen, vergelijkbaar met een lichtschakelaar die alleen aan of uit kan staan. Deze aanname is feitelijk onjuist: er bestaat een grotere variatie in motivatie dan ‘gemotiveerd’ en ‘ongemotiveerd’. De ene jongere ontkent ieder probleem, een tweede twijfelt aan de noodzaak om zijn probleem op te lossen, een derde ziet wel in dat er iets moet veranderen maar weet niet hoe.
Motivatie staat dus niet ‘aan’ of ‘uit’, zoals een lichtschakelaar, maar komt voor in verschillende vormen en maten, vergelijkbaar met een ‘lichtdimmer’ die verschillende niveaus van intensiteit toestaat. De tweede aanname is: motivatie is een innerlijk persoonskenmerk; iets dat ‘in de jongere zit’, een min of meer vaste karaktertrek of persoonlijkheidskenmerk die moeilijk van buitenaf kan worden beinvloed, behalve misschien door harde confrontatie of afwachten tot de jongere wel gemotiveerd raakt. Ook deze aanname is onjuist. Motivatie om gedrag te veranderen is geen stabiele eigenschap maar blijkt sterk afhankelijk van omgevingsvariabelen. Een zeer belangrijke omgevingsfactor is de interactie met de hulpverlener. De vraag voor de trajectbegeleider moet dus niet zijn : ‘is de jongere gemotiveerd om te gaan werken?’, maar: ‘wat kan ik doen om de jongere te motiveren om te gaan werken?” Wat wil een jongere doen om tot een echte gedragsverandering te komen, van zijn of haar problemen af te komen en een prettig leven op te bouwen? En hoe kan de trajectbegeleider (hulpverlener) daar invioed op uitoefenen?