De opvallende toename in de behoefte aan kinderopvang en het ontstaan van verschillende vormen van kinderopvang in de jaren zestig vormden de aanleiding tot het schrijven van dit boek. Ik stelde mij voor, de achtergronden daarvan te zoeken in maatschappelijke processen en aldus een sociologische verklaring van deze veranderingen te geven.
Toen ik begon met de bestudering van deze ontwikkeling was ik eigenlijk bezig met de analyse van verschijnselen in een contemporaine samenleving, maar naarmate de tijd verstreek —onderzoek vergt veel tijd— kregen deze steeds meer de trekken van een historisch object. Steeds duidelijker werd het mij dat, om de nieuwe behoefte aan kinderopvang en het ontstaan van nieuwe voorzieningen te kunnen verklaren, het nodig was de daaraan voorafgaande ontwikkelingen te leren kennen en ook de recente veranderingen op te vatten als reeksen opeenvolgende gebeurtenissen, in gang gezet door handelende mensen. Dat vergde een historische aanpak.
Historisch onderzoek en sociologisch verklaren
In de historische sociologie gaat het er om, de bestudeerde verandering te verklaren uit andere, eerder ingezette veranderingen. Er vinden in een samenleving veel ontwikkelingen tegelijk plaats die elkaar onderling weer beïnvloeden. Er kan dus nooit sprake zijn van één oorzaak, er zijn altijd meerdere, onderling vervlochten oorzaken.
Bovendien is hetgeen verklaard moet worden nooit geheel te verklaren, er is geen totale gedetermineerdheid. Geschiedenis wordt gemaakt door denkende mensen die, in bepaalde situaties, handelen vanuit motieven. Er is meestal een kleinere of grotere speelruimte die een bepaalde handelingsvrijheid biedt. Mensen zijn in staat bewust te handelen, te leren van nieuwe ervaringen en tot nieuwe ideeën, handelingen en resultaten te komen. De mate van vrijheid tot handelen is groter of kleiner al naar gelang het ontwikkelingsniveau van de samenleving, de posities van de handelende personen daarin en de specifieke situaties waarin zij verkeren. Welke doelen handelende mensen zich in situaties stellen, wordt weer in belangrijke mate bepaald door de historisch gegroeide omstandigheden waarin zij verkeren en die hen en hun problemen van samenleven gevormd hebben. ‘De mensen maken hun geschiedenis, maar zij maken die niet uit vrije wil, niet onder zelfgekozen, maar onder rechtstreeks aangetroffen, gegeven en overgeleverde omstandigheden.’
Omstandigheden veranderen en daarmee ook de relaties tussen mensen. Sociologen bestuderen ‘de manieren waarop mensen de problemen van het samenleven kunnen oplossen.’ Dat betekent dat mensen soms keuzemogelijkheden hebben, dat er verschillende manieren zijn. Achteraf kan men dan onderzoeken welke keuzemogelijkheden zij hadden en welke omstandigheden ervoor verantwoordelijk waren dat een bepaalde mogelijkheid gerealiseerd werd. Het gaat om ‘vaststellen wat was en is, en op welke wijze, uit welke gronden het zo werd als het was en is.’7
Een gevaar schuilt in het achteraf verklaren, waarbij we uitgaan van het heden en van daaruit in het verleden naar een mogelijke verklaring zoeken. Ik heb geprobeerd dit probleem te ondervangen door twee benaderingen van het objekt af te wisselen. In de ene benadering wordt een beschrijving gegeven van de ontwikkelingen in de vormen van kinderopvang in hun directe maatschappelijke context. Binnen die ontwikkeling speur ik naar aanzetten tot verklaring vanuit de kennis omtrent die kinderopvang. In de andere benadering houd ik mij bezig met algemene maatschappelijke veranderingen voor zover die de posities van moeders en kinderen raken en onderzoek ik. in hoeverre deze een verklarende waarde hebben voor de ontwikkelingen in de kinderopvang. De algemene maatschappelijke ontwikkelingen en de veranderingen in de kinderopvang raken elkaar in de motieven van mensen die reageren op veranderende situaties en die tot doelgericht handelen komen.
Anders dan sommige sociale wetenschappen laat de geschiedenis geen experiment toe; we kunnen niet weten wat er gebeurd zou zijn als iets niet had plaatsgevonden. Daarom blijven we aangewezen op
de plausibiliteit van onze redenering: dit houdt in dat ik niet verder kan gaan dan het geven van hypothetische verklaringen. Om de geldigheid van die verklaringen te toetsen is vergelijkend onderzoek noodzakelijk. Daaraan ben ik niet toegekomen. Ook in andere landen begint de geschiedschrijving van moeders, kinderen en kinderopvang op gang te komen. In volgende onderzoeken zal de vergelijking tussen ontwikkelingen in Nederland en die in andere landen ter hand genomen moeten worden.
Er valt niets te verklaren als we niet weten wat er precies gebeurd is. Dat betekent, dat in deze studie voorrang verleend wordt aan de historische beschrijving van de kinderopvang in haar veranderende context; ‘precisie’ staat hoog in het vaandel geschreven.
Het Krecheprojekt
Toen ik aan dit onderzoek begon, bestond er geen historische of sociologische literatuur over kinderopvang in Nederland. Het doel van het Krecheprojekt was. in die leemte te voorzien. Het Krecheprojekt was een onderzoeksprojekt van het Sociologisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam, dat liep van 1969 tot 1979, waarin doctoraalstudenten en assistenten met mij als projektleidster samenwerkten. De studenten en assistenten verrichtten zelfstandige deelonderzoeken die tot een reeks van publicaties leidden.
Vanaf het moment (1973) dat het historisch-sociologisch onderzoek centraal stond in het Krecheprojekt, gaf de historische methode de toon aan in het onderzoek. Dat betekent dat de meeste plaats werd ingeruimd voor het opsporen, analyseren en interpreteren van schriftelijke bronnen (documenten). Sociologen nemen tijdens hun opleiding meestal geen kennis van de historische methode. Zij lopen dus het gevaar, de bij deze methode behorende technieken niet op de juiste wijze toe te passen. Ik heb getracht enkele fundamentele regels tot leidraad te nemen, die te maken hebben met de selectie van documenten, interne en externe bronnenkritiek en betekenis toekenning.
In de deelonderzoeken van het Krecheprojekt werden ook andere.meer ‘sociologische’ technieken van onderzoek toegepast, zoals het interviewen van informanten, het schriftelijk enquêteren van een landelijke steekproef, de secundaire analyse van door anderen uitgevoerd onderzoek, de inhoudsanalyse van enkele jaargangen van een tijdschrift. Welke technieken binnen een bepaald deelonderzoek werden toegepast was steeds afhankelijk van de probleemstelling, de aard van het object en de aanwezigheid van schriftelijke bronnen en informanten.
Ook de resultaten van deze, in de sociologie meer vertrouwde technieken van onderzoek werden historisch geïnterpreteerd. Niet alleen stelden we binnen de interviews en enquêtes vragen naar een ontwikkelingsproces, maar ook in dit boek krijgen de resultaten weer hun plaats in een reeks samenhangende en opeenvolgende gebeurtenissen. De publicaties van het Krecheprojekt heb ik in dit boek in feite als literatuur verwerkt.
Daar waar naar verklaringen gezocht wordt voor de ontwikkelingen in de kinderopvang, heb ik behalve van documenten overwegend gebruik gemaakt van secundaire bronnen, zoals literatuur.
Tot slot moet ik melding maken van de participerend- observerende methode. Deze is niet bewust gebruikt, maar was eenvoudig aanwezig als onderdeel van het reële historische proces. Op verschillende momenten in de recente geschiedenis van de kinderopvang was ik getuige van bepaalde evenementen, meer als waarnemer dan als deelnemer. De enkele keer dat ik ook handelend ben opgetreden en wellicht de ontwikkelingen mede beïnvloed heb, heb ik dat ook beschreven.
Distantie en betrokkenheid
Met dit onderwerp komen we op problemen van distantie en betrokkenheid. In hoeverre ben ik in staat objectief processen te beschrijven en te verklaren als ik daar zelf deel van uitmaak? Ik was studente in de jaren vijftig, werd moeder in de jaren zestig en wilde beroepsarbeid verrichten zonder mijn kinderen tekort te doen. Ik heb als individu een plaats in de tweede golf van vrouwenemancipatie, en door enkele geschriften over moeders, kinderen en crèches leverde ik daar misschien een bijdrage aan.
Ofschoon het gevaar bestaat voor bevooroordeeld waarnemen, biedt betrokkenheid ook grote voordelen. Die maakt het mogelijk de sociale werkelijkheid te ‘begrijpen’ en ‘van binnen uit’ te bestuderen. Betrokkenheid bevordert het hanteren van het ‘wij-perspectief.
Om het object in zijn historische context te zien en tot sociologisch verklaren te komen is het nodig afstand te nemen. Distantie heb ik nagestreefd door mij open te stellen voor alle aspecten van het object, door de thema’s steeds weer ter discussie te stellen bij telkens nieuwe medewerkers (mannen en vrouwen) in het Krecheprojekt, door methodologisch strenge eisen te stellen aan alle onderzoekers, door niet zelf te interviewen en door met hulp van algemene sociologische literatuur te streven naar een ‘zij-perspectief.
Verschillende theoretische gebieden heb ik geëxploreerd, alvorens tot onderzoek over te gaan en tijdens het onderzoek, om alert te zijn op het vinden van relevante kennis en het zien van mogelijke samenhangen. Daarbij is er steeds een tweerichtingsverkeer geweest tussen empirie en theorie.