Lief, liever, liefst. Een systematische literatuurstudie ten behoeve van een jeugdliteratuur-interventie in het voortgezet onderwijs.

Lief, liever, liefst. Een systematische literatuurstudie ten behoeve van een jeugdliteratuur-interventie in het voortgezet onderwijs.

Gratis

Omschrijving

Een systematische literatuurstudie ten behoeve van een jeugdliteratuur-interventie in het voortgezet onderwijs die een positieve houding over seksuele diversiteit wil stimuleren.

Hoewel Nederlanders gedurende de afgelopen decennia steeds positiever zijn gaan denken over lesbische, homoseksuele en biseksuele (lhb-) personen, blijft de houding van Nederlandse tieners ten aanzien van seksuele diversiteit hierbij achter (Kuyper, 2018). Ongeveer een kwart van de tieners heeft er enige tot veel moeite mee om een lesbische of homoseksuele vriend of vriendin te hebben . Daarbij vindt bijna een derde van de tieners het vies als twee jongens zoenen. Ter vergelijking: een jongen die met een meisje zoent vindt slechts acht procent vies. Verder denkt slechts één op de tien tieners dat het bij hun op school mogelijk is om tegen iedereen te zeggen dat je homoseksueel of lesbisch bent (Kuyper, 2018).

Nederlandse basisscholen en middelbare scholen hebben sinds 2012 de plicht om leerlingen respectvol te leren omgaan met de seksuele diversiteit die onze samenleving kenmerkt, wat is vastgelegd in kerndoel 43 voor het onderwijs (SLO, 2015; Inspectie van het onderwijs, 2016). Diversiteit wordt opgevat als een basiswaarde in onze samenleving en daarom dienen leerlingen in Nederland te leren dat verschillen in seksuele oriëntatie gerespecteerd moeten worden (SLO, 2015). Uit een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Bucx et al., 2014) blijkt dat aandacht op school voor seksuele diversiteit kan bijdragen aan een positievere houding tegenover lhb-personen. Bovendien blijkt uit onderzoek in de Verenigde Staten dat er een positief verband is tussen het psychisch welbevinden van lhb-leerlingen en de mate waarin zij hun schoolklimaat als veilig en vriendelijk beschouwen, wat het belang van het realiseren van een positieve, niet vijandige houding van hun medeleerlingen onderstreept (Hatzenbuehler et al., 2014).

Dit artikel richt zich op het verkennen van de kaders en passende inhoud van een interventie in de onderbouw in het voortgezet onderwijs om het respectvol omgaan met seksuele diversiteit te bevorderen. Scholen zijn vrij om zelf invulling te geven aan kerndoel 43. Deze vrije invulling kent echter grote uitdagingen. Zo toont nationaal en internationaal onderzoek aan dat docenten en schooldirecties zich dikwijls onwetend, onvoldoende toegerust en soms oncomfortabel voelen om seksuele diversiteit expliciet positief te bekrachtigen binnen hun school en/of hun lhb-leerlingen actief te ondersteunen (Mahdi et al., 2014Inspectie van het Onderwijs, 2016). Een recent rapport toont aan dat scholen momenteel nog weinig aan kerndoel 43 werken en dat er ook weinig lesmateriaal tot hun beschikking staat (Inspectie van het Onderwijs, 2019). Scholen die in hun lessen wél aandacht besteden aan seksuele diversiteit doen vaak een beroep op eenmalige gastlessen van externe organisaties zoals de landelijke organisatie COC (Bucx et al., 2014). Er lijkt dus behoefte te zijn aan handreikingen in de vorm van theoretisch en didactisch goed onderbouwde lespakketten over seksuele diversiteit, die door reguliere docenten zelf, liefst op meerdere momenten, op school ingezet kunnen worden. Zo kan er een krachtig signaal van steun uitgaan naar lhb-leerlingen, waarbij tegelijkertijd voor niet-lhb-leerlingen het belang van acceptatie en respect wordt onderstreept.

Zowel de wettelijke plicht voor scholen middels kerndoel 43, als ook het maatschappelijk belang om leerlingen vertrouwd te maken met seksuele diversiteit, onderstrepen de urgentie van het ontwikkelen van een theoretisch goed onderbouwde interventie in de schoolcontext, die inspeelt op het verminderen van vooroordelen of angst jegens lhb-personen. Een interventietype met een lange en rijke empirische traditie betreft het georganiseerd aangaan van een ontmoeting met personen die tot een “andere” groep behoren, zoals uiteengezet en getoetst aan de hand van de contacthypothese van Allport (1954) en wetenschappers die zijn werk voortzetten (zie bijvoorbeeld Crisp & Turner 2009; Pettigrew, 1998Paluck et al., 2019).