Tien jaar geleden deden leraren zelden vak didactisch onderzoek na hun opleiding. Sindsdien zijn er verschillende subsidies beschikbaar gekomen die leraren de mogelijkheid bieden om, naast hun baan in het onderwijs, (promotie)onderzoek te doen. Er zijn nu ook schoolbesturen die docenten vrijstellen voor promotieonderzoek. Alom lijkt er sprake van een zekere academiseringsbehoefte van scholen (bijvoorbeeld zichtbaar via samenwerkingsverbanden tussen scholen en lerarenopleidingen in academische scholen en ateliers).
Lerarenopleidingen, universitair en hbo, zochten sinds 1988 naar vormen van onderzoek als afstudeerwerk die praktische en wetenschappelijke vorming bijeenbracht. Veelal mondde die zoektocht uit in een vorm van ontwerponderzoek, in vele variaties.Deze ontwikkeling juichen we zeer toe, en niet alleen omdat we er alledrie deel van uit maakten, in verschillende rollen, maar vooral omdat er zoveel meer wetenschappelijke kennis wordt gecreëerd die het schoolvak Nederlands, in ons geval, ten goede komt. Want we herinneren ons de armoede aan die kennis.
Het was eigenlijk pas sinds Hildo Wesdorp (1935-1987) binnen het Research Instituut voor Toegepaste Psychologie, RITP) in Amsterdam – het instituut opgericht door A.D. de Groot – een kleine onderzoeksgroep kon opbouwen die als focus het schoolvak Nederlands had. Het RITP was een zogenoemde derdegeldstroominstituut: men moest er zelf via externe subsidies de broek ophouden. In de periode 1980-1987 in de onderzoeksgroep van Hildo Wesdorp werd de basis gelegd voor het empirische vakdidactische onderzoek zoals dat nu plaats vindt.
We dragen het nummer dan ook graag aan Hildo Wesdorp op, die leraar Nederlands was, onderzoeker werd, en het schoolvak en het onderzoek in het school vak verder bracht.