Op de golven van de publieke opinie kunnen woorden snel van betekenis veranderen. Niet alleen verschuift de letterlijke betekenis, of wordt zij opgerekt, ook krijgen woorden soms abrupt een andere morele lading. Dit is gebeurd met het woord ‘gedogen’ en afgeleiden daarvan als ‘gedoogbeleid’ en ‘gedoogcultuur’. Tot voor kort werd ‘onze gedoogcultuur’ gevierd als een typisch Nederlands fenomeen waarin het beste van onze volksaard tot uitdrukking zou komen: die van tolerantie, verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden, anderslevenden en andersgelovigen. Meer nog dan onze tulpen, kaasmeisjes en molens, werd ons gedoogbeleid ten aanzien van drugs, euthanasie, abortus, ‘illegalen’ en prostitutie over de grens met trots als ‘Hollandsche waar’ naar voren geschoven. Een nationale trots die, als de nood aan de man kwam, met hand en tand werd verdedigd. Als de Fransen weer eens een dam opwierpen tegen het Nederlandse softdrugsbeleid, of de Amerikanen ons euthanasiebeleid beschimpten, sloten de gelederen zich - van links tot rechts. Met uitzondering van het Nederlandse voetbalelftal lijkt er geen ander voorbeeld voorhanden van een symbool of thema dat Nederlanders zo verenigt.