Het talenonderwijs op middelbare scholen in Nederland is weinig gericht op inzicht in taal en taalgebruik (bewuste taalvaardigheid). Leer- en toetsactiviteiten focussen zich voornamelijk op ‘het goede antwoord’ en niet op de redenering die daaraan vooraf gaat. In deze studie exploreerden we in hoeverre negen vwo 4-leerlingen (15-16 jaar) in hun redeneren impliciete dan wel expliciete kennis benutten.
Hierbij werden grammaticaliteitsbeoordelingen en ontleedopgaven bij het Nederlands, het Engels en het Duits ingezet. Leerlingen kregen een 30 minuten durende schriftelijke taak, waarna ze mondeling per opgave uitlegden hoe ze tot hun antwoord waren gekomen (stimulated recall).
Uit de verbatim uitgewerkte sessies werden tekstfragmenten geselecteerd waarmee het type en de herkomst van de gebruikte kennis met behulp van een codeerschema vastgesteld kon worden. Uit die analyse bleek dat de leerlingen bij de grammaticaliteitsbeoordelingen voornamelijk impliciete kennis gebruikten (o.a. taalgevoel), terwijl ze bij de ontleedopgaven, ongeacht de doeltaal, voornamelijk expliciete kennis inzetten
(d.w.z. aangeleerde kennis en/ of ezelsbruggetjes). Bij de Engelse en Duitse opgaven werd kennis vanuit het Nederlands benut, terwijl dat andersom niet het geval was.
In vervolg op deze studie zullen grammaticaliteitsbeoordelingen ingezet worden ter evaluatie van taaloverstijgende lessenseries bij de vakken Nederlands, Engels en Duits.