Dit artikel bespreekt het diagnosticeren en behandelen van gedragsproblemen in de universitaire kliniek voor kinderpsychiatrie die tussen 1952 en 1962 werd geleid door de eerste Nederlandse hoogleraar in het vakgebied, Theo Hart de Ruyter.
Zoals veel generatiegenoten was hij, behalve psychiater, ook psychoanalyticus. Algemeen wordt aangenomen dat de kinderpsychiatrie toen primair werd beïnvloed door de psychoanalyse met haar focus gericht op een verklaring van gedragsproblemen vanuit de opvoeding. Deze aanname is echter niet getoetst aan de klinische praktijk. Waren verklaringen die naar de kinderlijke natuur verwijzen – zoals de neurologische constitutie of erfelijke aanleg – toen uit de spreekkamer verdwenen en was behandeling met medicatie taboe, zoals is gesuggereerd? |
Hart de Ruyters theoretische werk wordt vergeleken met dat van vakgenoten uit dezelfde tijd. Op basis van patiëntendossiers wordt het bovendien vergeleken met de manier waarop hij kinderen diagnosticeerde en behandelde. Zowel theorie en praktijk als etiologie en behandeling bleken nature en nurture te vermengen.
Het gebruik van een elektro-encefalogram en medicatie doet evenwel geen afbreuk aan de overwegende oriëntatie van de kliniek op de nieuwste versies van de psychoanalyse. Het onderstreept, net als het gebruik van ogenschijnlijk onverenigbare theorieën, het semi-geïmproviseerde karakter van de vroege academische kinderpsychiatrie.