Veters strikken, aankleden, stoel aanschuiven, tandenpoetsen, schrijven, met mes en vork eten. Sommige kinderen leren deze alledaagse vaardigheden slechts met de grootste moeite. En dan gaat het nog vaak mis. Naar schatting vijf tot tien procent van de kinderen in Nederland lijdt aan een Developmental Coördination Disorder (DCD). Makke Vollenhoven laat zien wat zo’n motorische ontwikkelingsstoornis betekent voor het dagelijks leven van deze kinderen en hoe we daar beter mee kunnen omgaan.
Er bestaat geen standaard DCDkind en al helemaal geen standaard-aanpak. Ieder kind met DCD heeft een andere combinatie van DCD-kenmerken. Het is daarom van belang dat de omgeving samen met het kind zoekt naar dat eigen profiel. Het kind zelf is hierin de grote deskundige die vat moet gaan krijgen op belemmerende en bevorderende factoren. Dat is een proces dat tijd kost en waarbij opvoeders een helpende hand kunnen bieden. Omdat de handicap nog onbekend is moet er in de omgeving goede informatie gegeven worden over DCD, waardoor er begrip kan ontstaan voor de problemen. Daarnaast is het nodig om positieve en zorgvuldig geformuleerde feedback te geven, zodat het kind een realistisch zelfbeeld kan opbouwen.