Volgens de ontwikkelingspsycholoog Piaget (1967) leren kinderen dankzij botsingen dat andere kinderen of volwassenen een andere mening of wens hebben. Ze leren dat de wereld anders in elkaar zit dan ze dachten. Dit is de motor om nieuwe inzichten te leren, om het eigen egocentrisme – denken dat iedereen denkt zoals jij - te overwinnen. Zonder botsingen kan er geen cognitieve en morele ontwikkeling plaats vinden (Killen & De Waal, 2000).
Welke regels en andere meningen kinderen leren tijdens botsingen met andere kinderen, wordt snel duidelijk als we naar de inhoud van hun botsingen kijken. Twee- en driejarige kinderen in kindercentra blijken vooral op de volgendeonderwerpen te botsen:
• blijf-van-me-af-gevoel – Kinderen moeten leren elkaars grenzen te kennen en aanvaarden. Ze moeten leren om elkaar aan te raken op een manier die prettig is. Er is een grens tussen stoeien en elkaar echt pijn doen. Kinderen moeten uit elkaars buurt blijven en van elkaar afblijven als de ander met rust gelaten wil worden. De regels zijn dus: ‘elkaar geen pijn doen’ en ‘elkaar niet storen.’
• dingbotsing – Kinderen moeten speelgoed leren delen en leren accepteren at een ander kind speelt met iets wat het zelf graag had gehad. Hier zijn dus de regels: ‘om de beurt’; ‘samen delen’; ‘Wie iets heeft, mag het houden’; Dat iets er aantrekkelijk uitziet betekent niet dat je er aan mag komen. Jonge kinderen moeten impulsief gedrag leren beheersen; deze beheersing is een belangrijke sociale vaardigheid.
• ik-wil-meedoen-herrie – Kinderen moeten sociale vaardigheden leren, om hun kans te vergroten toegelaten te worden tot het spel van andere kinderen. Ze moeten echter ook leren dat andere kinderen soms geen nieuwkomer swillen om ongestoord met hun spel te kunnen doorgaan.
• spelideebotsing – Als kinderen samenspelen, is het onvermijdelijk dat ze af en toe van mening verschillen. De e´e´n wil een zo hoog mogelijke toren bouwen, terwijl de ander het omgooien van de toren het allerleukste vindt. Twee kinderen willen ‘moeder’ spelen en geen van beiden ‘de baby’. Kinderen moeten leren onderhandelen, te geven en nemen om de voortgang van het spel te garanderen.
Vaak spelen bij een botsing meerdere onderwerpen tegelijk een rol. Een kind pakt het puzzelstukje van de puzzel waar een ander kind mee speelt. Dit levert en dingbotsing op, maar voorts blijkt dat het kind graag wilde meespelen en hierom dus ik-wil-meedoen-herrie maakt.