Als kinderen samenspelen zijn er natuurlijk ook botsingen. Ze irriteren elkaar, willen of vinden allebei iets anders, of worden echt boos. Leidsters en ouders vinden dit vaak vervelend. Huilende, boze of dreinende kinderen – we zien ze veel liever fijn samenspelen, zonder conflicten. Ontwikkelingspsychologen denken echter heel anders over conflicten tussen kinderen (Piaget, 1967; Vygotsky, 1978).
Zij vinden ze heel belangrijk voor hun ontwikkeling. In groepen hebben botsingen de functie om relaties tussen de leden van de groep te verhelderen: wat mag, wat niet mag, wie is de baas en wie moet gehoorzamen, wat zijn de regels voor samen delen en voor wat je voor jezelf mag houden (De Waal, 2000). Uit onderzoek blijkt dat volwassenen, maar ook heel jonge kinderen, tijdens een botsing niet alleen bezig zijn met wat ze willen (de inhoud), maar ook met hoe ze de ander kunnen beı¨nvloeden (de relatie) of hoe ze de relatie kunnen herstellen na een conflict (Verbeek, Hartup & Collins, 2000; Singer, 2002). Daarom zijn botsingen relatiewerk. Als jonge kinderen iets doen dat waarschijnlijk niet mag, kijken ze vaak met zo’n vaag stoute-kinder-glimlachje. Alsof ze hun ouders of leidster bij voorbaat mild willen stemmen. Als de ouder of leidster toch boos is, gaan ze vaak huilen en willen ze getroost worden en zich verzoenen.
Op heel jonge leeftijd zijn kinderen in staat om oplossingen te vinden als ze met elkaar botsen. Hoe sterker de wens om samen te spelen, hoe groter de kans op een oplossing die beide partijen accepteren. Als ze een ander kind niet leuk vinden, maken ze dat ook heel duidelijk. Onderzoek onder jonge kinderen toont aan dat ze al allerlei strategiee¨n gebruiken om de relatie tijdens een conflict te herstellen, te verhelderen of te verbreken. Soms bemoeien ze zich al met een botsing tussen twee andere kinderen. Zelfs bij peuters zijn botsingen relatiewerk. In ons onderzoek hebben we dit ook gevonden. Hierover gaan de volgende hoofdstukken.