De aloude stelling van Descartes, 'ik denk dus ik ben', is in de loop der tijd vele malen bekritiseerd en becommentarieerd. Deze stelling impliceert namelijk dat de menselijke identiteit exclusief wordt gevormd door ons denken, ons bewustzijn. Dit bewustzijn is verbonden met een transparante en rationele geest, omdat lichaam en geest als van elkaar gescheiden worden beschouwd. De mens wordt bovendien voorgesteld als een in zichzelf besloten subject tegenover de wereld van de objecten. Descartes heeft nauwelijks oog voor de wijze waarop en de mate waarin ons lichaam een cruciale rol speelt in de ervaring van en de omgang met onszelf, de dingen en mensen om ons heen.
Een van zijn vele critici was Merleau Ponty die betoogde dat ik niet zozeer een lichaam heb, maar mijn lichaam ben. Het lichaam vormt een integraal onderdeel van onze identiteit omdat we dankzij ons lichaam concreet in ruimte en tijd zijn gesitueerd. De identiteit van de mens is bovendien niet los te zien van de sociale, communicatieve interacties met anderen. Met andere woorden, onze identiteit is niet vooraf gegeven en louter een zaak van introspectie, maar een sociale constructie. Kort en goed, de stelling van Descartes is aangevuld met vele andere, zoals: ik voel, dus ik ben; ik heb lief, dus ik ben, enzovoort.1
En een van de meedenkers op het blog bij het boek Dus ik ben, een zoektocht naar identiteit heeft recent de stelling geopperd: ik facebook, dus ik ben. Deze stelling impliceert dat Facebook voor sommige mensen zo belangrijk is dat het een fundamenteel onderdeel van hun menszijn is geworden. Gelet op de populariteit van sociale media als Facebook, met name onder jongeren, is dat niet zo'n gekke hypothese.2
Ik wil deze wilde stelling in dit artikel aan een nadere beschouwing onderwerpen. Wat zegt deze stelling 'ik facebook, dus ik ben' over onze identiteit? Opvallend is dat sommige auteurs die in de jaren negentig van de vorige eeuw een positieve en optimistische visie hadden op de betekenis van nieuwe media voor de constructie van identiteit, tegenwoordig pessimistischer zijn geworden.
Bijvoorbeeld Sherry Turkle schreef in Life on the screen. Identity in the age of the internet (1995) dat online media zoals virtuele gemeenschappen en role playing games de mogelijkheid bieden om te experimenteren met je identiteit, juist omdat je zelf anoniem blijft. Dit spel met identiteitskenmerken zoals ras, leeftijd en geslacht leidt tot nieuwe ervaringen en kan een bevrijding zijn van opgelegde rolpatronen, voor zover mensen zich met hun personages op internet (avatars) identificeren. In haar meest recente boek Alone together. Why we expect more from technology and less from each other (2011) is ze, zoals de titel al suggereert, echter veel minder optimistisch. Hier is de aandacht verschoven van role playing games naar sociale media, waar we niet anoniem zijn. Ook de internetpionier Jaron Lanier betoont zich in zijn manifest You are not a gadget (2010) ondermeer kritisch over de wijze waarop de software, het ontwerp van sociale media, ons dwingt tot een min of meer gestandaardiseerd profiel van onszelf. Er is hier sprake van een digitale zelfreductie, je leven in een format. Ambiguïteiten passen hier niet in. En deze reductie van het leven wordt voortdurend tussen ‘vrienden’ gecommuniceerd. En ‘wat er tussen mensen wordt gecommuniceerd, wordt uiteindelijk hun waarheid’ (Lanier, 2010, p. 105). Een ander punt van kritiek op sociale media is dat het onderscheid tussen privé en openbaar is vervaagd. Wat betekent dit voor de wijze waarop we onszelf presenteren en voor de manier waarop onze identiteit vorm krijgt? Privacy wordt immers beschouwd als een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van onze identiteit.
Nieuwe informatie- en communicatietechnologieën spelen een grote rol in het dagelijkse leven. En we kunnen deze niet simpel beschouwen als neutrale middelen, als neutrale doorgeefluiken van mediaboodschappen. Deze technologieën drukken een stempel op hoe wij onszelf en de wereld ervaren (McLuhan, 1964). We leven in een sterk gemedieerde werkelijkheid en dat betekent dat de verschillende media niet alleen qua inhoud, maar ook qua vorm (oraal, alfabetisch schrift, televisie, internet) een grote rol spelen in de constructie van wie we zijn en wie we willen zijn. Volgens Jos de Mul leven we in een tijd waarin persoonlijke en culturele identiteiten steeds minder stabiel zijn en mede door de mediaimpact van het internet snelle veranderingen ondergaan. Wanneer de vanzelfsprekendheden worden doorbroken, neemt aldus De Mul de reflexiviteit toe (2002). Reflexiviteit wil zeggen: de mate waarin de mens zich van zijn eigen identiteit bewust is, zich over zichzelf buigt.